Vervoeging van opwinden
Onbepaalde wijs (infinitief): opwinden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wind op
- jij windt op
- hij/zij/het windt op
- wij winden op
- jullie winden op
- zij winden op
Präsens Indikativ
- ich ermutige
- du ermutigst
- er/sie/es ermutigt
- wir ermutigen
- ihr ermutigt
- sie ermutigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik wond op
- jij wond op
- hij/zij/het wond op
- wij wonden op
- jullie wonden op
- zij wonden op
Präteritum Indikativ
- ich ermutigte
- du ermutigtest
- er/sie/es ermutigte
- wir ermutigten
- ihr ermutigtet
- sie ermutigten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgewonden
- jij hebt opgewonden
- hij/zij/het heeft opgewonden
- wij hebben opgewonden
- jullie hebben opgewonden
- zij hebben opgewonden
Perfekt Indikativ
- ich habe ermutigt
- du hast ermutigt
- er/sie/es hat ermutigt
- wir haben ermutigt
- ihr habt ermutigt
- sie haben ermutigt
Voltooid verleden tijd
- ik had opgewonden
- jij had opgewonden
- hij/zij/het had opgewonden
- wij hadden opgewonden
- jullie hadden opgewonden
- zij hadden opgewonden
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ermutigt
- du hattest ermutigt
- er/sie/es hatte ermutigt
- wir hatten ermutigt
- ihr hattet ermutigt
- sie hatten ermutigt
Toekomende tijd I
- ik zal opwinden
- jij zult opwinden
- hij/zij/het zal opwinden
- wij zullen opwinden
- jullie zullen opwinden
- zij zullen opwinden
Futur I Indikativ
- ich werde ermutigen
- du wirst ermutigen
- er/sie/es wird ermutigen
- wir werden ermutigen
- ihr werdet ermutigen
- sie werden ermutigen
Toekomende tijd II
- ik zal opgewonden hebben
- jij zult opgewonden hebben
- hij/zij/het zal opgewonden hebben
- wij zullen opgewonden hebben
- jullie zullen opgewonden hebben
- zij zullen opgewonden hebben
Futur II Indikativ
- ich werde ermutigt haben
- du wirst ermutigt haben
- er/sie/es wird ermutigt haben
- wir werden ermutigt haben
- ihr werdet ermutigt haben
- sie werden ermutigt haben
Conditionalis I
- ik zou opwinden
- jij zou opwinden
- hij/zij/het zou opwinden
- wij zouden opwinden
- jullie zouden opwinden
- zij zouden opwinden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ermutigen
- du würdest ermutigen
- er/sie/es würde ermutigen
- wir würden ermutigen
- ihr würdet ermutigen
- sie würden ermutigen
Conditionalis II
- ik zou hebben opgewonden
- jij zou hebben opgewonden
- hij/zij/het zou hebben opgewonden
- wij zouden hebben opgewonden
- jullie zouden hebben opgewonden
- zij zouden hebben opgewonden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ermutigt haben
- du würdest ermutigt haben
- er/sie/es würde ermutigt haben
- wir würden ermutigt haben
- ihr würdet ermutigt haben
- sie würden ermutigt haben
Imperatief
- jij wind op
- jullie windt op
Imperativ
- du ermutig(e)
- ihr ermutigt