Vervoeging van passen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pas
- jij past
- hij/zij/het past
- wij passen
- jullie passen
- zij passen
Present
- I assist
- you assist
- he/she/it assists
- we assist
- you assist
- they assist
Onvoltooid verleden tijd
- ik paste
- jij paste
- hij/zij/het paste
- wij pasten
- jullie pasten
- zij pasten
Simple past
- I assisted
- you assisted
- he/she/it assisted
- we assisted
- you assisted
- they assisted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepast
- jij hebt gepast
- hij/zij/het heeft gepast
- wij hebben gepast
- jullie hebben gepast
- zij hebben gepast
Present perfect
- I have assisted
- you have assisted
- he/she/it has assisted
- we have assisted
- you have assisted
- they have assisted
Voltooid verleden tijd
- ik had gepast
- jij had gepast
- hij/zij/het had gepast
- wij hadden gepast
- jullie hadden gepast
- zij hadden gepast
Past perfect
- I had assisted
- you had assisted
- he/she/it had assisted
- we had assisted
- you had assisted
- they had assisted
Toekomende tijd I
- ik zal passen
- jij zult passen
- hij/zij/het zal passen
- wij zullen passen
- jullie zullen passen
- zij zullen passen
Future
- I will assist
- you will assist
- he/she/it will assist
- we will assist
- you will assist
- they will assist
Toekomende tijd II
- ik zal gepast hebben
- jij zult gepast hebben
- hij/zij/het zal gepast hebben
- wij zullen gepast hebben
- jullie zullen gepast hebben
- zij zullen gepast hebben
Future perfect
- I will have assisted
- you will have assisted
- he/she/it will have assisted
- we will have assisted
- you will have assisted
- they will have assisted
Conditionalis I
- ik zou passen
- jij zou passen
- hij/zij/het zou passen
- wij zouden passen
- jullie zouden passen
- zij zouden passen
Conditional present
- I would assist
- you would assist
- he/she/it would assist
- we would assist
- you would assist
- they would assist
Conditionalis II
- ik zou hebben gepast
- jij zou hebben gepast
- hij/zij/het zou hebben gepast
- wij zouden hebben gepast
- jullie zouden hebben gepast
- zij zouden hebben gepast
Conditional perfect
- I would have assisted
- you would have assisted
- he/she/it would have assisted
- we would have assisted
- you would have assisted
- they would have assisted
Imperatief
- jij pas
- jullie past
Imperative
- you assist
- you assist