Betekenis van:
passen
passen
Werkwoord
- niet spelen
"ik pas, want ik weet het juist antwoord niet"
"ergens voor passen"
Hyperoniemen
passen
Werkwoord
- de maat controleren
"u mag het pak gerust passen"
"met passen en meten wordt de meeste tijd versleten"
Hyperoniemen
passen
Werkwoord
- precies de goede maat zijn, erin kunnen
" Dit jasje past me goed."
pas (de ~ | meervoud passen)
Zelfstandig naamwoord
- stap
"zijn pas versnellen"
"in de pas lopen met (de economische ontwikkeling in Europa)"