Vervoeging van ring
Onbepaalde wijs (infinitief): to ring
44 alternatieve vertalingen
- aanbellen
- aanroepen
- aanschellen
- aflopen
- beieren
- bellen
- bommen
- doorklinken
- draaien
- echoën
- gaan
- galmen
- insluiten
- luiden
- luien
- nagalmen
- naijlen
- naklinken
- omgeven
- omleggen
- omringen
- omsluiten
- omtrekken
- opbellen
- oproepen
- overgaan
- reflecteren
- resoneren
- ringelen
- ringen
- roepen
- schallen
- schalmen
- schellen
- schetteren
- schreeuwen
- spiegelen
- telefoneren
- terugwerken
- tokkelen
- weergalmen
- weerklinken
- weerschallen
- weerspiegelen
Engels
Nederlands
Present
- I ring
- you ring
- he/she/it rings
- we ring
- you ring
- they ring
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klep
- jij klept
- hij/zij/het klept
- wij kleppen
- jullie kleppen
- zij kleppen
Simple past
- I rang
- you rang
- he/she/it rang
- we rang
- you rang
- they rang
Onvoltooid verleden tijd
- ik klepte
- jij klepte
- hij/zij/het klepte
- wij klepten
- jullie klepten
- zij klepten
Present perfect
- I have rung
- you have rung
- he/she/it has rung
- we have rung
- you have rung
- they have rung
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geklept
- jij hebt geklept
- hij/zij/het heeft geklept
- wij hebben geklept
- jullie hebben geklept
- zij hebben geklept
Past perfect
- I had rung
- you had rung
- he/she/it had rung
- we had rung
- you had rung
- they had rung
Voltooid verleden tijd
- ik had geklept
- jij had geklept
- hij/zij/het had geklept
- wij hadden geklept
- jullie hadden geklept
- zij hadden geklept
Future
- I will ring
- you will ring
- he/she/it will ring
- we will ring
- you will ring
- they will ring
Toekomende tijd I
- ik zal kleppen
- jij zult kleppen
- hij/zij/het zal kleppen
- wij zullen kleppen
- jullie zullen kleppen
- zij zullen kleppen
Future perfect
- I will have rung
- you will have rung
- he/she/it will have rung
- we will have rung
- you will have rung
- they will have rung
Toekomende tijd II
- ik zal geklept hebben
- jij zult geklept hebben
- hij/zij/het zal geklept hebben
- wij zullen geklept hebben
- jullie zullen geklept hebben
- zij zullen geklept hebben
Conditional present
- I would ring
- you would ring
- he/she/it would ring
- we would ring
- you would ring
- they would ring
Conditionalis I
- ik zou kleppen
- jij zou kleppen
- hij/zij/het zou kleppen
- wij zouden kleppen
- jullie zouden kleppen
- zij zouden kleppen
Conditional perfect
- I would have rung
- you would have rung
- he/she/it would have rung
- we would have rung
- you would have rung
- they would have rung
Conditionalis II
- ik zou hebben geklept
- jij zou hebben geklept
- hij/zij/het zou hebben geklept
- wij zouden hebben geklept
- jullie zouden hebben geklept
- zij zouden hebben geklept
Imperative
- you ring
- you ring
Imperatief
- jij klep
- jullie klept