Vervoeging van set
Onbepaalde wijs (infinitief): to set
48 alternatieve vertalingen
- aangorden
- aanleggen
- aanplanten
- afsluiten
- arrangeren
- bepalen
- bevestigen
- coifferen
- deponeren
- determineren
- doen
- fitten
- fixeren
- gelijkzetten
- gereedmaken
- incrusteren
- installeren
- invatten
- kappen
- klaarmaken
- leggen
- monteren
- neerleggen
- neerzetten
- ondergaan
- opbaren
- opmaken
- oprichten
- opslaan
- optakelen
- optuigen
- plaatsen
- rusten
- samenkoeken
- sluiten
- steken
- stellen
- stoppen
- toiletteren
- tuigen
- vastmaken
- vaststellen
- verzinken
- vestigen
- voorbereiden
- voorleggen
- warmdraaien
- zetten
Engels
Nederlands
Present
- I set
- you set
- he/she/it sets
- we set
- you set
- they set
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik prepareer
- jij prepareert
- hij/zij/het prepareert
- wij prepareren
- jullie prepareren
- zij prepareren
Simple past
- I set
- you set
- he/she/it set
- we set
- you set
- they set
Onvoltooid verleden tijd
- ik prepareerde
- jij prepareerde
- hij/zij/het prepareerde
- wij prepareerden
- jullie prepareerden
- zij prepareerden
Present perfect
- I have set
- you have set
- he/she/it has set
- we have set
- you have set
- they have set
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geprepareerd
- jij hebt geprepareerd
- hij/zij/het heeft geprepareerd
- wij hebben geprepareerd
- jullie hebben geprepareerd
- zij hebben geprepareerd
Past perfect
- I had set
- you had set
- he/she/it had set
- we had set
- you had set
- they had set
Voltooid verleden tijd
- ik had geprepareerd
- jij had geprepareerd
- hij/zij/het had geprepareerd
- wij hadden geprepareerd
- jullie hadden geprepareerd
- zij hadden geprepareerd
Future
- I will set
- you will set
- he/she/it will set
- we will set
- you will set
- they will set
Toekomende tijd I
- ik zal prepareren
- jij zult prepareren
- hij/zij/het zal prepareren
- wij zullen prepareren
- jullie zullen prepareren
- zij zullen prepareren
Future perfect
- I will have set
- you will have set
- he/she/it will have set
- we will have set
- you will have set
- they will have set
Toekomende tijd II
- ik zal geprepareerd hebben
- jij zult geprepareerd hebben
- hij/zij/het zal geprepareerd hebben
- wij zullen geprepareerd hebben
- jullie zullen geprepareerd hebben
- zij zullen geprepareerd hebben
Conditional present
- I would set
- you would set
- he/she/it would set
- we would set
- you would set
- they would set
Conditionalis I
- ik zou prepareren
- jij zou prepareren
- hij/zij/het zou prepareren
- wij zouden prepareren
- jullie zouden prepareren
- zij zouden prepareren
Conditional perfect
- I would have set
- you would have set
- he/she/it would have set
- we would have set
- you would have set
- they would have set
Conditionalis II
- ik zou hebben geprepareerd
- jij zou hebben geprepareerd
- hij/zij/het zou hebben geprepareerd
- wij zouden hebben geprepareerd
- jullie zouden hebben geprepareerd
- zij zouden hebben geprepareerd
Imperative
- you set
- you set
Imperatief
- jij prepareer
- jullie prepareert