Engels

Nederlands

Present

  • I sink
  • you sink
  • he/she/it sinks
  • we sink
  • you sink
  • they sink

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zink
  • jij zinkt
  • hij/zij/het zinkt
  • wij zinken
  • jullie zinken
  • zij zinken

Simple past

  • I sank
  • you sank
  • he/she/it sank
  • we sank
  • you sank
  • they sank

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zonk
  • jij zonk
  • hij/zij/het zonk
  • wij zonken
  • jullie zonken
  • zij zonken

Present perfect

  • I have sunk
  • you have sunk
  • he/she/it has sunk
  • we have sunk
  • you have sunk
  • they have sunk

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben gezonken
  • jij bent gezonken
  • hij/zij/het is gezonken
  • wij zijn gezonken
  • jullie zijn gezonken
  • zij zijn gezonken

Past perfect

  • I had sunk
  • you had sunk
  • he/she/it had sunk
  • we had sunk
  • you had sunk
  • they had sunk

Voltooid verleden tijd

  • ik was gezonken
  • jij was gezonken
  • hij/zij/het was gezonken
  • wij waren gezonken
  • jullie waren gezonken
  • zij waren gezonken

Future

  • I will sink
  • you will sink
  • he/she/it will sink
  • we will sink
  • you will sink
  • they will sink

Toekomende tijd I

  • ik zal zinken
  • jij zult zinken
  • hij/zij/het zal zinken
  • wij zullen zinken
  • jullie zullen zinken
  • zij zullen zinken

Future perfect

  • I will have sunk
  • you will have sunk
  • he/she/it will have sunk
  • we will have sunk
  • you will have sunk
  • they will have sunk

Toekomende tijd II

  • ik zal gezonken zijn
  • jij zult gezonken zijn
  • hij/zij/het zal gezonken zijn
  • wij zullen gezonken zijn
  • jullie zullen gezonken zijn
  • zij zullen gezonken zijn

Conditional present

  • I would sink
  • you would sink
  • he/she/it would sink
  • we would sink
  • you would sink
  • they would sink

Conditionalis I

  • ik zou zinken
  • jij zou zinken
  • hij/zij/het zou zinken
  • wij zouden zinken
  • jullie zouden zinken
  • zij zouden zinken

Conditional perfect

  • I would have sunk
  • you would have sunk
  • he/she/it would have sunk
  • we would have sunk
  • you would have sunk
  • they would have sunk

Conditionalis II

  • ik zou zijn gezonken
  • jij zou zijn gezonken
  • hij/zij/het zou zijn gezonken
  • wij zouden zijn gezonken
  • jullie zouden zijn gezonken
  • zij zouden zijn gezonken

Imperative

  • you sink
  • you sink

Imperatief

  • jij zink
  • jullie zinkt

Verwijzingen

Bekijk 15 definitie(s) van sink