Vervoeging van snurken

Vertaling: russare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik snurk
  • jij snurkt
  • hij/zij/het snurkt
  • wij snurken
  • jullie snurken
  • zij snurken

Presente

  • io russo
  • tu russi
  • lui/lei/Lei russa
  • noi russiamo
  • voi/Voi russate
  • loro/Loro russano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik snurkte
  • jij snurkte
  • hij/zij/het snurkte
  • wij snurkten
  • jullie snurkten
  • zij snurkten

Imperfetto

  • io russavo
  • tu russavi
  • lui/lei/Lei russava
  • noi russavamo
  • voi/Voi russavate
  • loro/Loro russavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesnurkt
  • jij hebt gesnurkt
  • hij/zij/het heeft gesnurkt
  • wij hebben gesnurkt
  • jullie hebben gesnurkt
  • zij hebben gesnurkt

Passato prossimo

  • io ho russato
  • tu hai russato
  • lui/lei/Lei ha russato
  • noi abbiamo russato
  • voi/Voi avete russato
  • loro/Loro hanno russato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesnurkt
  • jij had gesnurkt
  • hij/zij/het had gesnurkt
  • wij hadden gesnurkt
  • jullie hadden gesnurkt
  • zij hadden gesnurkt

Trapassato prossimo

  • io avevo russato
  • tu avevi russato
  • lui/lei/Lei aveva russato
  • noi avevamo russato
  • voi/Voi avevate russato
  • loro/Loro avevano russato

Toekomende tijd I

  • ik zal snurken
  • jij zult snurken
  • hij/zij/het zal snurken
  • wij zullen snurken
  • jullie zullen snurken
  • zij zullen snurken

Futuro semplice

  • io russerò
  • tu russerai
  • lui/lei/Lei russerà
  • noi russeremo
  • voi/Voi russerete
  • loro/Loro russeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gesnurkt hebben
  • jij zult gesnurkt hebben
  • hij/zij/het zal gesnurkt hebben
  • wij zullen gesnurkt hebben
  • jullie zullen gesnurkt hebben
  • zij zullen gesnurkt hebben

Futuro anteriore

  • io avrò russato
  • tu avrai russato
  • lui/lei/Lei avrà russato
  • noi avremo russato
  • voi/Voi avrete russato
  • loro/Loro avranno russato

Conditionalis I

  • ik zou snurken
  • jij zou snurken
  • hij/zij/het zou snurken
  • wij zouden snurken
  • jullie zouden snurken
  • zij zouden snurken

Condizionale presente

  • io russerei
  • tu russeresti
  • lui/lei/Lei russerebbe
  • noi russeremmo
  • voi/Voi russereste
  • loro/Loro russerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesnurkt
  • jij zou hebben gesnurkt
  • hij/zij/het zou hebben gesnurkt
  • wij zouden hebben gesnurkt
  • jullie zouden hebben gesnurkt
  • zij zouden hebben gesnurkt

Condizionale passato

  • io avrei russato
  • tu avresti russato
  • lui/lei/Lei avrebbe russato
  • noi avremmo russato
  • voi/Voi avreste russato
  • loro/Loro avrebbero russato

Imperatief

  • jij snurk
  • jullie snurkt

Imperativo

  • tu russa
  • voi/Voi russate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van snurken