Vervoeging van stempelen

Vertaling: estampiller

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stempel
  • jij stempelt
  • hij/zij/het stempelt
  • wij stempelen
  • jullie stempelen
  • zij stempelen

Présent

  • j'estampille
  • tu estampilles
  • il/elle estampille
  • nous estampillons
  • vous estampillez
  • ils/elles estampillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stempelde
  • jij stempelde
  • hij/zij/het stempelde
  • wij stempelden
  • jullie stempelden
  • zij stempelden

Indicatif imparfait

  • j'estampillais
  • tu estampillais
  • il/elle estampillait
  • nous estampillions
  • vous estampilliez
  • ils/elles estampillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestempeld
  • jij hebt gestempeld
  • hij/zij/het heeft gestempeld
  • wij hebben gestempeld
  • jullie hebben gestempeld
  • zij hebben gestempeld

Indicatif passé composé

  • j'ai estampillé
  • tu as estampillé
  • il/elle a estampillé
  • nous avons estampillé
  • vous avez estampillé
  • ils/elles ont estampillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestempeld
  • jij had gestempeld
  • hij/zij/het had gestempeld
  • wij hadden gestempeld
  • jullie hadden gestempeld
  • zij hadden gestempeld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais estampillé
  • tu avais estampillé
  • il/elle avait estampillé
  • nous avions estampillé
  • vous aviez estampillé
  • ils/elles avaient estampillé

Toekomende tijd I

  • ik zal stempelen
  • jij zult stempelen
  • hij/zij/het zal stempelen
  • wij zullen stempelen
  • jullie zullen stempelen
  • zij zullen stempelen

Indicatif futur

  • j'estampillerai
  • tu estampilleras
  • il/elle estampillera
  • nous estampillerons
  • vous estampillerez
  • ils/elles estampilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal gestempeld hebben
  • jij zult gestempeld hebben
  • hij/zij/het zal gestempeld hebben
  • wij zullen gestempeld hebben
  • jullie zullen gestempeld hebben
  • zij zullen gestempeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai estampillé
  • tu auras estampillé
  • il/elle aura estampillé
  • nous aurons estampillé
  • vous aurez estampillé
  • ils/elles auront estampillé

Conditionalis I

  • ik zou stempelen
  • jij zou stempelen
  • hij/zij/het zou stempelen
  • wij zouden stempelen
  • jullie zouden stempelen
  • zij zouden stempelen

Conditionnel présent

  • j'estampillerais
  • tu estampillerais
  • il/elle estampillerait
  • nous estampillerions
  • vous estampilleriez
  • ils/elles estampilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestempeld
  • jij zou hebben gestempeld
  • hij/zij/het zou hebben gestempeld
  • wij zouden hebben gestempeld
  • jullie zouden hebben gestempeld
  • zij zouden hebben gestempeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais estampillé
  • tu aurais estampillé
  • il/elle aurait estampillé
  • nous aurions estampillé
  • vous auriez estampillé
  • ils/elles auraient estampillé

Imperatief

  • jij stempel
  • jullie stempelt

Impératif

  • tu estampille
  • vous estampillez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van stempelen