Vervoeging van temperen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik temper
  • jij tempert
  • hij/zij/het tempert
  • wij temperen
  • jullie temperen
  • zij temperen

Présent

  • je mélange
  • tu mélanges
  • il/elle mélange
  • nous mélangeons
  • vous mélangez
  • ils/elles mélangent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik temperde
  • jij temperde
  • hij/zij/het temperde
  • wij temperden
  • jullie temperden
  • zij temperden

Indicatif imparfait

  • je mélangeais
  • tu mélangeais
  • il/elle mélangeait
  • nous mélangions
  • vous mélangiez
  • ils/elles mélangeaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getemperd
  • jij hebt getemperd
  • hij/zij/het heeft getemperd
  • wij hebben getemperd
  • jullie hebben getemperd
  • zij hebben getemperd

Indicatif passé composé

  • j'ai mélangé
  • tu as mélangé
  • il/elle a mélangé
  • nous avons mélangé
  • vous avez mélangé
  • ils/elles ont mélangé

Voltooid verleden tijd

  • ik had getemperd
  • jij had getemperd
  • hij/zij/het had getemperd
  • wij hadden getemperd
  • jullie hadden getemperd
  • zij hadden getemperd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais mélangé
  • tu avais mélangé
  • il/elle avait mélangé
  • nous avions mélangé
  • vous aviez mélangé
  • ils/elles avaient mélangé

Toekomende tijd I

  • ik zal temperen
  • jij zult temperen
  • hij/zij/het zal temperen
  • wij zullen temperen
  • jullie zullen temperen
  • zij zullen temperen

Indicatif futur

  • je mélangerai
  • tu mélangeras
  • il/elle mélangera
  • nous mélangerons
  • vous mélangerez
  • ils/elles mélangeront

Toekomende tijd II

  • ik zal getemperd hebben
  • jij zult getemperd hebben
  • hij/zij/het zal getemperd hebben
  • wij zullen getemperd hebben
  • jullie zullen getemperd hebben
  • zij zullen getemperd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai mélangé
  • tu auras mélangé
  • il/elle aura mélangé
  • nous aurons mélangé
  • vous aurez mélangé
  • ils/elles auront mélangé

Conditionalis I

  • ik zou temperen
  • jij zou temperen
  • hij/zij/het zou temperen
  • wij zouden temperen
  • jullie zouden temperen
  • zij zouden temperen

Conditionnel présent

  • je mélangerais
  • tu mélangerais
  • il/elle mélangerait
  • nous mélangerions
  • vous mélangeriez
  • ils/elles mélangeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben getemperd
  • jij zou hebben getemperd
  • hij/zij/het zou hebben getemperd
  • wij zouden hebben getemperd
  • jullie zouden hebben getemperd
  • zij zouden hebben getemperd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais mélangé
  • tu aurais mélangé
  • il/elle aurait mélangé
  • nous aurions mélangé
  • vous auriez mélangé
  • ils/elles auraient mélangé

Imperatief

  • jij temper
  • jullie tempert

Impératif

  • tu mélange
  • vous mélangez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van temperen