Vervoeging van temperen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik temper
  • jij tempert
  • hij/zij/het tempert
  • wij temperen
  • jullie temperen
  • zij temperen

Présent

  • je retiens
  • tu retiens
  • il/elle retient
  • nous retenons
  • vous retenez
  • ils/elles retiennent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik temperde
  • jij temperde
  • hij/zij/het temperde
  • wij temperden
  • jullie temperden
  • zij temperden

Indicatif imparfait

  • je retenais
  • tu retenais
  • il/elle retenait
  • nous retenions
  • vous reteniez
  • ils/elles retenaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getemperd
  • jij hebt getemperd
  • hij/zij/het heeft getemperd
  • wij hebben getemperd
  • jullie hebben getemperd
  • zij hebben getemperd

Indicatif passé composé

  • j'ai retenu
  • tu as retenu
  • il/elle a retenu
  • nous avons retenu
  • vous avez retenu
  • ils/elles ont retenu

Voltooid verleden tijd

  • ik had getemperd
  • jij had getemperd
  • hij/zij/het had getemperd
  • wij hadden getemperd
  • jullie hadden getemperd
  • zij hadden getemperd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais retenu
  • tu avais retenu
  • il/elle avait retenu
  • nous avions retenu
  • vous aviez retenu
  • ils/elles avaient retenu

Toekomende tijd I

  • ik zal temperen
  • jij zult temperen
  • hij/zij/het zal temperen
  • wij zullen temperen
  • jullie zullen temperen
  • zij zullen temperen

Indicatif futur

  • je retiendrai
  • tu retiendras
  • il/elle retiendra
  • nous retiendrons
  • vous retiendrez
  • ils/elles retiendront

Toekomende tijd II

  • ik zal getemperd hebben
  • jij zult getemperd hebben
  • hij/zij/het zal getemperd hebben
  • wij zullen getemperd hebben
  • jullie zullen getemperd hebben
  • zij zullen getemperd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai retenu
  • tu auras retenu
  • il/elle aura retenu
  • nous aurons retenu
  • vous aurez retenu
  • ils/elles auront retenu

Conditionalis I

  • ik zou temperen
  • jij zou temperen
  • hij/zij/het zou temperen
  • wij zouden temperen
  • jullie zouden temperen
  • zij zouden temperen

Conditionnel présent

  • je retiendrais
  • tu retiendrais
  • il/elle retiendrait
  • nous retiendrions
  • vous retiendriez
  • ils/elles retiendraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben getemperd
  • jij zou hebben getemperd
  • hij/zij/het zou hebben getemperd
  • wij zouden hebben getemperd
  • jullie zouden hebben getemperd
  • zij zouden hebben getemperd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais retenu
  • tu aurais retenu
  • il/elle aurait retenu
  • nous aurions retenu
  • vous auriez retenu
  • ils/elles auraient retenu

Imperatief

  • jij temper
  • jullie tempert

Impératif

  • tu retiens
  • vous retenez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van temperen