Vervoeging van toejuichen

Onbepaalde wijs (infinitief): toejuichen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik juich toe
  • jij juicht toe
  • hij/zij/het juicht toe
  • wij juichen toe
  • jullie juichen toe
  • zij juichen toe

Präsens Indikativ

  • ich akklamiere
  • du akklamierst
  • er/sie/es akklamiert
  • wir akklamieren
  • ihr akklamiert
  • sie akklamieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik juichte toe
  • jij juichte toe
  • hij/zij/het juichte toe
  • wij juichten toe
  • jullie juichten toe
  • zij juichten toe

Präteritum Indikativ

  • ich akklamierte
  • du akklamiertest
  • er/sie/es akklamierte
  • wir akklamierten
  • ihr akklamiertet
  • sie akklamierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb toegejuicht
  • jij hebt toegejuicht
  • hij/zij/het heeft toegejuicht
  • wij hebben toegejuicht
  • jullie hebben toegejuicht
  • zij hebben toegejuicht

Perfekt Indikativ

  • ich habe akklamiert
  • du hast akklamiert
  • er/sie/es hat akklamiert
  • wir haben akklamiert
  • ihr habt akklamiert
  • sie haben akklamiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had toegejuicht
  • jij had toegejuicht
  • hij/zij/het had toegejuicht
  • wij hadden toegejuicht
  • jullie hadden toegejuicht
  • zij hadden toegejuicht

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte akklamiert
  • du hattest akklamiert
  • er/sie/es hatte akklamiert
  • wir hatten akklamiert
  • ihr hattet akklamiert
  • sie hatten akklamiert

Toekomende tijd I

  • ik zal toejuichen
  • jij zult toejuichen
  • hij/zij/het zal toejuichen
  • wij zullen toejuichen
  • jullie zullen toejuichen
  • zij zullen toejuichen

Futur I Indikativ

  • ich werde akklamieren
  • du wirst akklamieren
  • er/sie/es wird akklamieren
  • wir werden akklamieren
  • ihr werdet akklamieren
  • sie werden akklamieren

Toekomende tijd II

  • ik zal toegejuicht hebben
  • jij zult toegejuicht hebben
  • hij/zij/het zal toegejuicht hebben
  • wij zullen toegejuicht hebben
  • jullie zullen toegejuicht hebben
  • zij zullen toegejuicht hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde akklamiert haben
  • du wirst akklamiert haben
  • er/sie/es wird akklamiert haben
  • wir werden akklamiert haben
  • ihr werdet akklamiert haben
  • sie werden akklamiert haben

Conditionalis I

  • ik zou toejuichen
  • jij zou toejuichen
  • hij/zij/het zou toejuichen
  • wij zouden toejuichen
  • jullie zouden toejuichen
  • zij zouden toejuichen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde akklamieren
  • du würdest akklamieren
  • er/sie/es würde akklamieren
  • wir würden akklamieren
  • ihr würdet akklamieren
  • sie würden akklamieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben toegejuicht
  • jij zou hebben toegejuicht
  • hij/zij/het zou hebben toegejuicht
  • wij zouden hebben toegejuicht
  • jullie zouden hebben toegejuicht
  • zij zouden hebben toegejuicht

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde akklamiert haben
  • du würdest akklamiert haben
  • er/sie/es würde akklamiert haben
  • wir würden akklamiert haben
  • ihr würdet akklamiert haben
  • sie würden akklamiert haben

Imperatief

  • jij juich toe
  • jullie juicht toe

Imperativ

  • du akklamiere
  • ihr akklamiert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van toejuichen