Vervoeging van werken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik werk
- jij werkt
- hij/zij/het werkt
- wij werken
- jullie werken
- zij werken
Indicativo presente
- yo cambio
- tú cambias
- él/ella cambia
- nosotros cambiamos
- vosotros cambiáis
- ellos/ellas cambian
Onvoltooid verleden tijd
- ik werkte
- jij werkte
- hij/zij/het werkte
- wij werkten
- jullie werkten
- zij werkten
Indefinido
- yo cambié
- tú cambiaste
- él/ella cambió
- nosotros cambiamos
- vosotros cambiasteis
- ellos/ellas cambiaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewerkt
- jij hebt gewerkt
- hij/zij/het heeft gewerkt
- wij hebben gewerkt
- jullie hebben gewerkt
- zij hebben gewerkt
Pretérito perfecto compuesto
- yo he cambiado
- tú has cambiado
- él/ella ha cambiado
- nosotros hemos cambiado
- vosotros habéis cambiado
- ellos/ellas han cambiado
Voltooid verleden tijd
- ik had gewerkt
- jij had gewerkt
- hij/zij/het had gewerkt
- wij hadden gewerkt
- jullie hadden gewerkt
- zij hadden gewerkt
Pluscuamperfecto
- yo había cambiado
- tú habías cambiado
- él/ella había cambiado
- nosotros habíamos cambiado
- vosotros habíais cambiado
- ellos/ellas habían cambiado
Toekomende tijd I
- ik zal werken
- jij zult werken
- hij/zij/het zal werken
- wij zullen werken
- jullie zullen werken
- zij zullen werken
Futuro I
- yo cambiaré
- tú cambiarás
- él/ella cambiará
- nosotros cambiaremos
- vosotros cambiaréis
- ellos/ellas cambiarán
Toekomende tijd II
- ik zal gewerkt hebben
- jij zult gewerkt hebben
- hij/zij/het zal gewerkt hebben
- wij zullen gewerkt hebben
- jullie zullen gewerkt hebben
- zij zullen gewerkt hebben
Futuro perfecto
- yo habré cambiado
- tú habrás cambiado
- él/ella habrá cambiado
- nosotros habremos cambiado
- vosotros habréis cambiado
- ellos/ellas habrán cambiado
Conditionalis I
- ik zou werken
- jij zou werken
- hij/zij/het zou werken
- wij zouden werken
- jullie zouden werken
- zij zouden werken
Condicional
- yo cambiaría
- tú cambiarías
- él/ella cambiaría
- nosotros cambiaríamos
- vosotros cambiaríais
- ellos/ellas cambiarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gewerkt
- jij zou hebben gewerkt
- hij/zij/het zou hebben gewerkt
- wij zouden hebben gewerkt
- jullie zouden hebben gewerkt
- zij zouden hebben gewerkt
Condicional perfecto
- yo habría cambiado
- tú habrías cambiado
- él/ella habría cambiado
- nosotros habríamos cambiado
- vosotros habríais cambiado
- ellos/ellas habrían cambiado
Imperatief
- jij werk
- jullie werkt
Imperativo presente
- tú cambia
- vosotros cambiad