Engels

Nederlands

Present

  • I yield
  • you yield
  • he/she/it yields
  • we yield
  • you yield
  • they yield

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik voteer
  • jij voteert
  • hij/zij/het voteert
  • wij voteren
  • jullie voteren
  • zij voteren

Simple past

  • I yielded
  • you yielded
  • he/she/it yielded
  • we yielded
  • you yielded
  • they yielded

Onvoltooid verleden tijd

  • ik voteerde
  • jij voteerde
  • hij/zij/het voteerde
  • wij voteerden
  • jullie voteerden
  • zij voteerden

Present perfect

  • I have yielded
  • you have yielded
  • he/she/it has yielded
  • we have yielded
  • you have yielded
  • they have yielded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevoteerd
  • jij hebt gevoteerd
  • hij/zij/het heeft gevoteerd
  • wij hebben gevoteerd
  • jullie hebben gevoteerd
  • zij hebben gevoteerd

Past perfect

  • I had yielded
  • you had yielded
  • he/she/it had yielded
  • we had yielded
  • you had yielded
  • they had yielded

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevoteerd
  • jij had gevoteerd
  • hij/zij/het had gevoteerd
  • wij hadden gevoteerd
  • jullie hadden gevoteerd
  • zij hadden gevoteerd

Future

  • I will yield
  • you will yield
  • he/she/it will yield
  • we will yield
  • you will yield
  • they will yield

Toekomende tijd I

  • ik zal voteren
  • jij zult voteren
  • hij/zij/het zal voteren
  • wij zullen voteren
  • jullie zullen voteren
  • zij zullen voteren

Future perfect

  • I will have yielded
  • you will have yielded
  • he/she/it will have yielded
  • we will have yielded
  • you will have yielded
  • they will have yielded

Toekomende tijd II

  • ik zal gevoteerd hebben
  • jij zult gevoteerd hebben
  • hij/zij/het zal gevoteerd hebben
  • wij zullen gevoteerd hebben
  • jullie zullen gevoteerd hebben
  • zij zullen gevoteerd hebben

Conditional present

  • I would yield
  • you would yield
  • he/she/it would yield
  • we would yield
  • you would yield
  • they would yield

Conditionalis I

  • ik zou voteren
  • jij zou voteren
  • hij/zij/het zou voteren
  • wij zouden voteren
  • jullie zouden voteren
  • zij zouden voteren

Conditional perfect

  • I would have yielded
  • you would have yielded
  • he/she/it would have yielded
  • we would have yielded
  • you would have yielded
  • they would have yielded

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevoteerd
  • jij zou hebben gevoteerd
  • hij/zij/het zou hebben gevoteerd
  • wij zouden hebben gevoteerd
  • jullie zouden hebben gevoteerd
  • zij zouden hebben gevoteerd

Imperative

  • you yield
  • you yield

Imperatief

  • jij voteer
  • jullie voteert

Verwijzingen

Bekijk 16 definitie(s) van yield