Vervoeging van zetten

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zet
  • jij zet
  • hij/zij/het zet
  • wij zetten
  • jullie zetten
  • zij zetten

Indicativo presente

  • yo reduzco
  • reduces
  • él/ella reduce
  • nosotros reducimos
  • vosotros reducís
  • ellos/ellas reducen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zette
  • jij zette
  • hij/zij/het zette
  • wij zetten
  • jullie zetten
  • zij zetten

Indefinido

  • yo reduje
  • redujiste
  • él/ella redujo
  • nosotros redujimos
  • vosotros redujisteis
  • ellos/ellas redujeron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gezet
  • jij hebt gezet
  • hij/zij/het heeft gezet
  • wij hebben gezet
  • jullie hebben gezet
  • zij hebben gezet

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he reducido
  • has reducido
  • él/ella ha reducido
  • nosotros hemos reducido
  • vosotros habéis reducido
  • ellos/ellas han reducido

Voltooid verleden tijd

  • ik had gezet
  • jij had gezet
  • hij/zij/het had gezet
  • wij hadden gezet
  • jullie hadden gezet
  • zij hadden gezet

Pluscuamperfecto

  • yo había reducido
  • habías reducido
  • él/ella había reducido
  • nosotros habíamos reducido
  • vosotros habíais reducido
  • ellos/ellas habían reducido

Toekomende tijd I

  • ik zal zetten
  • jij zult zetten
  • hij/zij/het zal zetten
  • wij zullen zetten
  • jullie zullen zetten
  • zij zullen zetten

Futuro I

  • yo reduciré
  • reducirás
  • él/ella reducirá
  • nosotros reduciremos
  • vosotros reduciréis
  • ellos/ellas reducirán

Toekomende tijd II

  • ik zal gezet hebben
  • jij zult gezet hebben
  • hij/zij/het zal gezet hebben
  • wij zullen gezet hebben
  • jullie zullen gezet hebben
  • zij zullen gezet hebben

Futuro perfecto

  • yo habré reducido
  • habrás reducido
  • él/ella habrá reducido
  • nosotros habremos reducido
  • vosotros habréis reducido
  • ellos/ellas habrán reducido

Conditionalis I

  • ik zou zetten
  • jij zou zetten
  • hij/zij/het zou zetten
  • wij zouden zetten
  • jullie zouden zetten
  • zij zouden zetten

Condicional

  • yo reduciría
  • reducirías
  • él/ella reduciría
  • nosotros reduciríamos
  • vosotros reduciríais
  • ellos/ellas reducirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gezet
  • jij zou hebben gezet
  • hij/zij/het zou hebben gezet
  • wij zouden hebben gezet
  • jullie zouden hebben gezet
  • zij zouden hebben gezet

Condicional perfecto

  • yo habría reducido
  • habrías reducido
  • él/ella habría reducido
  • nosotros habríamos reducido
  • vosotros habríais reducido
  • ellos/ellas habrían reducido

Imperatief

  • jij zet
  • jullie zet

Imperativo presente

  • reduce
  • vosotros reducid

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van zetten