Betekenis van:
frozen

frozen
Bijvoeglijk naamwoord
  • volmaakt stil
  • absolutely still
"frozen with horror"

Synoniemen

Hyperoniemen

frozen
Bijvoeglijk naamwoord
  • zeer stijf
  • absolutely still
"frozen with horror"

Synoniemen

frozen
Bijvoeglijk naamwoord
  • ongevoelig voor seks
  • devoid of warmth and cordiality; expressive of unfriendliness or disdain
"a frozen look on their faces"

Synoniemen

Hyperoniemen

frozen
Bijvoeglijk naamwoord
  • zonder emotie; ongevoelig
  • devoid of warmth and cordiality; expressive of unfriendliness or disdain
"a frozen look on their faces"

Synoniemen

Hyperoniemen

frozen
Bijvoeglijk naamwoord
  • onopeisbaar, oninbaar
  • not convertible to cash
"frozen assets"
frozen
Bijvoeglijk naamwoord
    • turned into ice; affected by freezing or by long and severe cold
    "the frozen North"
    "frozen pipes"
    frozen
    Bijvoeglijk naamwoord
    • diepgevroren
    • incapable of being changed or moved or undone; e.g.
    "frozen prices"

    Synoniemen

    frozen
    Bijvoeglijk naamwoord
      • (used of foods) preserved by freezing sufficiently rapidly to retain flavor and nutritional value
      "frozen foods"

      Synoniemen

      frozen
      Bijvoeglijk naamwoord
        • not thawed

        Werkwoord

        frozen
        een vervoeging van de-freeze
        frozen
        een vervoeging van freeze

        Voorbeeldzinnen

        1. It's still frozen.
        2. It's frozen hard.
        3. The lake was frozen.
        4. The meat is frozen.
        5. Frost is frozen dew.
        6. It is hard frozen.
        7. Tom stood frozen.
        8. My computer has frozen.
        9. The pond was frozen hard.
        10. The boat was frozen in.
        11. I'm dying for frozen yogurt.
        12. Lake Akan is frozen over.
        13. The road ahead is frozen.
        14. He was frozen to death.
        15. The pond has frozen over.