Betekenis van:
apparatuur

apparatuur (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • gezamenlijke apparaten
"elektronische/moderne/huishoudelijke/speciale/draagbare apparatuur"
"apparatuur [werkt/doet het]"

Hyperoniemen

Hyponiemen

apparatuur
Zelfstandig naamwoord
  • het geheel aan toestellen en toebehoor dat men voor een bepaalde taak benodigt
apparatuur
Zelfstandig naamwoord
  • fysieke onderdelen v.e. computer

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Dit ziekenhuis heeft veel nieuwe apparatuur.
  2. Apparatuur
  3. APPARATUUR
  4. Apparatuur
  5. Apparatuur
  6. Apparatuur
  7. APPARATUUR
  8. APPARATUUR
  9. Apparatuur
  10. Soort apparatuur
  11. Elektrische apparatuur
  12. HPLC-apparatuur:
  13. Overige apparatuur
  14. radioastronomische apparatuur;
  15. Nieuwe apparatuur