Betekenis van:
bezoeken
bezoeken
Werkwoord
- bij iemand langsgaan of langskomen
"De jongens wilden hun oma bezoeken."
bezoeken
Werkwoord
- iemand kwellen
"Hij werd bezocht door zware hoofdpijnen."
bezoek (het ~ | meervoud bezoeken)
Zelfstandig naamwoord
- visite; het langsgaan bij iemand thuis
"een bezoek brengen aan iemand/iets"
"een bezoek aan [iets/iemand]"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Ik wil Korea bezoeken.
- Ik zal je morgen bezoeken.
- Ik zal jou persoonlijk bezoeken.
- Ik zal hem morgen bezoeken.
- We gaan ze snel bezoeken.
- Ik zal meneer Brown morgen bezoeken.
- Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.
- Ik hoop ooit Egypte te kunnen bezoeken.
- Hij gaat de stad nooit meer bezoeken.
- Haar droom is om Parijs te bezoeken.
- Ik moet mijn vriend in het ziekenhuis bezoeken.
- Ik ging naar het ziekenhuis om mijn vrouw te bezoeken.
- Wanneer hij naar Europa gaat, zal hij veel musea bezoeken.
- De tentoonstelling is het bezoeken meer dan waard.
- Ik was vorige week van plan de tempel te bezoeken.