Betekenis van:
buik

buik (de ~ | meervoud buiken)
Zelfstandig naamwoord
  • deel van de romp tussen middenrif en bekkengordel, waarin de ingewanden liggen
"iets op je buik schrijven"
"zijn buik rammelt"

Synoniemen

Hyperoniemen

buik (de ~ | meervoud buiken)
Zelfstandig naamwoord
  • het vooruitstaande bolle deel van een voorwerp
"de buik van een fles/schip"

Hyperoniemen

buik
Zelfstandig naamwoord
  • het onderste deel van de voorkant van de romp van mens of dier dat van boven door het middenrif en van onderen door de bekkengordel begrenst is
"Mijn dochter heeft de laatste tijd soms pijn in haar buik."

Voorbeeldzinnen

  1. Mijn buik doet pijn.
  2. Het volk had de buik vol van het geweld.
  3. Ik kan op mijn buik zwemmen, maar niet op mijn rug.
  4. Buik
  5. Buik: …
  6. abdomen, lateraal (buik, 3),
  7. Ultrasonografie (buik enz.): …
  8. Buik, als zodanig of rechthoekig gesneden
  9. Buik, als zodanig of rechthoekig gesneden, zonder zwoerd en ribben
  10. y = 0,89 × 100 × gewicht van de haas + gewicht van het mager vlees (inclusief bindweefsel) in schouder, karbonadestreng, ham en buik
  11. Ingewanden: de organen uit de borst-, buik- en bekkenholte, evenals de luchtpijp en de slokdarm, en, bij vogels, de krop.
  12. Y = 0,89 × 100 gewicht van de haas + gewicht van het mager vlees in schouder, karbonadestreng, ham en buik
  13. Bij middelgrote vissen (circa 1-6 kg) wordt als basismonster een moot van de vis van de ruggengraat tot de buik in het middendeel van de vis genomen.
  14. Als het karkas gedeeltelijk wordt versneden, wordt het magervleesaandeel geraamd op basis van de versnijding van de vier belangrijkste deelstukken (schouder, karbonadestreng, ham en buik).
  15. Tot deze onderverdeling behoren ook delen van de „middle” die weefsel van de karbonadestreng en van de buik in de natuurlijke verhouding van de hele „middle” bevatten.