Betekenis van:
doos

doos (de ~ | meervoud dozen)
Zelfstandig naamwoord
  • ruimte waar men zijn behoefte kan doen
"op de doos zitten"

Synoniemen

Hyperoniemen

doos
Zelfstandig naamwoord
  • een veelal kartonnen balkvormig opslagmiddel
doos
Zelfstandig naamwoord
  • een vagina
doos
Zelfstandig naamwoord
  • een vrouw

Voorbeeldzinnen

  1. Ik heb de doos leeg gevonden.
  2. Ik kan dingen in een doos steken.
  3. Wat zit er in de doos?
  4. Deze doos is gevuld met appels.
  5. Lieve hemel, wat een enorme doos!
  6. Ik heb de lege doos gevonden.
  7. Deze doos is twee keer zo groot als die daar.
  8. Hij nam de zware doos van de plank.
  9. Deze doos is niet zo groot als die.
  10. De doos was leeg toen ik hem openmaakte.
  11. Hij had een grote doos in zijn armen.
  12. Deze doos is leeg. Er zit niets in.
  13. Die doos is te klein om al deze dingen te houden.
  14. Als je goed kijkt dan zie je dat de doos een valse bodem heeft.
  15. Deze doos is zo groot dat hij niet in mijn tas past.