Betekenis van:
geest

geest (de ~ | meervoud geesten)
Zelfstandig naamwoord
  • onstoffelijke verschijning
"een boze/kwade/goede geest"
"in/aan geesten geloven"

Hyperoniemen

Hyponiemen

geest (de ~ | meervoud geesten)
Zelfstandig naamwoord
  • krachtige persoonlijkheid
"een grote geest"
"een onafhankelijke geest"

Hyperoniemen

geest (de ~ | meervoud geesten)
Zelfstandig naamwoord
  • bedoeling of strekking
"in iemands geest handelen"
"naar de letter en de geest van de wet"

Hyperoniemen

geest
Zelfstandig naamwoord
  • een onsubstantieel wezen
"Kinderen zijn vaak bang van geesten."
geest (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • vermogen om te denken en te begrijpen
"de geest van de tijd"
"de Heilige Geest"

Synoniemen

Hyperoniemen

geest (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • innerlijk v.d. mens; ziel; het innerlijke v.d. mens
"iemand voor de geest staan"
"de geest prikkelen"

Synoniemen

Hyperoniemen

geest (de ~ | meervoud geesten)
Zelfstandig naamwoord
  • hoge zandgrond; geestgrond
"De geesten bleken ideaal voor het kweken van bloembollen"

Synoniemen

Hyperoniemen

geest
Zelfstandig naamwoord
  • dat wat zich afspeelt in iemands gedachten

Voorbeeldzinnen

  1. De geest is gewillig, maar het vlees is zwak.
  2. Ze mogen dan arm zijn, maar zijn rijk van geest.
  3. Wij zijn één van geest
  4. De geest beweegt de massa
  5. Een gezonde geest in een gezond lichaam
  6. Tom denkt dat zijn computer bezeten is door een boze geest.
  7. De geest voedt zich van binnenuit
  8. Kennis is het licht van de geest
  9. Zalig zijn de armen van geest
  10. De mijnwerker vroeg de geest uit de lamp om een gelukkig leven.
  11. Het is een geest, en ik ben de enige die met hem kan praten.
  12. Wat we nodig hebben is niet een intelligente geest die spreekt, maar een geduldig hart dat luistert.
  13. Een gezonde geest kan niet leven in een droog lichaam
  14. Een daad maakt een persoon niet schuldig, tenzij de geest schuldig is.
  15. Wat een plompe geest! Ik vermoed dat het een Nederlander was