Betekenis van:
grens

grens (de ~ | meervoud grenzen)
Zelfstandig naamwoord
  • geografische scheidingslijn
"tot ver buiten de grenzen"
"over de grenzen kijken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

grens (de ~ | meervoud grenzen)
Zelfstandig naamwoord
  • limiet
"geen grenzen kennen"
"(zijn) grenzen verleggen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

grens
Zelfstandig naamwoord
  • een al dan niet denkbeeldige scheidingslijn
". De grens tussen twee stroomgebieden."
grens
Zelfstandig naamwoord
  • de raaklijn tussen twee landen
"Als we geluk hebben kunnen we morgen de Poolse grens bereiken."
grens
Zelfstandig naamwoord
  • uiterste mate (bijv. waarin men zich iets kan veroorloven)
"Met deze acties is wat mij betreft de grens bereikt."
grens (de ~ | meervoud grenzen)
Zelfstandig naamwoord
  • helper van de scheidsrechter die o.a. moet uitmaken of een bal een zij- of doellijn passeert

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. De grens is dicht.
  2. Doorzwemmen tot je aan je grens zit.
  3. We wonen in de buurt van de grens.
  4. Grens
  5. Grens
  6. Grens goed/matig
  7. Grens zeer goed/goed
  8. DAF: franco grens (plaats)
  9. grens aan geelzijde:
  10. Grens zeer goed/goed
  11. ROEMEENSE GRENS - BALCHIK
  12. „Vervoerwijze aan de grens
  13. de grens (25)
  14. grens aan geelzijde
  15. Grens zeer goed/goed