Betekenis van:
maat

maat (de ~ | meervoud maten)
Zelfstandig naamwoord
  • elk van de onderling gelijke stukjes waarin een muziekstuk verdeeld wordt
"[twee] maten rust"
"(geen) maat (kunnen) houden"

Hyperoniemen

Hyponiemen

maat
Zelfstandig naamwoord
  • elk van beide personen in een relatie
"mijn maat in zaken"

Synoniemen

Hyperoniemen

maat
Zelfstandig naamwoord
  • kameraad, makker, metgezel, vriend
"Hij wilde met zijn maten naar de kroeg, maar zijn vriendin was daar niet zo blij mee."
maat
Zelfstandig naamwoord
  • (in het kaartspel) partner
"Hij speelde de slag naar zijn maat toe."
maat
Zelfstandig naamwoord
  • / (gestandaardiseerde) eenheid van lengte, oppervlakte of inhoud
"Om de juiste maat af te meten, gebruik je best een maatbeker."
maat
Zelfstandig naamwoord
  • / juiste afmeting, geschikt formaat: ''software op maat'', ''onder de maat''
"Onze keukenkasten zijn op maat gemaakt om de ruimte optimaal te benutten."
maat
Zelfstandig naamwoord
  • / aanduiding van de grootte van een kledingstuk of schoen: ''een maatje te groot''
"Toen ik klein was, kocht mijn moeder mijn kleren altijd een maat te groot."
maat
Zelfstandig naamwoord
  • / manier om een muziekstuk in te delen: ''maat houden''
"De dirigent wilde graag beginnen bij maat 46."
maat (de ~ | meervoud maten)
Zelfstandig naamwoord
  • lang, plat meetinstrument; instrument op iets mee op te meten
"met twee maten meten"
"de mens is de maat van alle dingen"

Synoniemen

Hyperoniemen

maat (de ~ | meervoud maten, maats)
Zelfstandig naamwoord
  • iemand met wie je vaak en graag omgaat; (reis)genoot; vriend; makker; goede vriend; kameraad; maat; iemand met wie je vaak en graag omgaat; makker
"goeie maatjes zijn"
"Jan Rap en zijn maat"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

maat (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het maat kunnen houden; gematigdheid
"met mate"
"(geen) maat (kunnen) houden"

Synoniemen

Hyperoniemen

maat
Zelfstandig naamwoord
  • aangenomen eenheid van lengte, oppervlakte enz.

Hyperoniemen

maat
Zelfstandig naamwoord
  • ritme van versregels en muziek; dichtmaat

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

maat
Zelfstandig naamwoord
  • beker met maatverdeling; maatbeker

Synoniemen

Hyperoniemen

maat
Zelfstandig naamwoord
  • zeeman v.d. laagste rang; matroos; matroos; iemand die beroepsmatig vaart; matroos

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Weet u uw maat?
  2. Ik zoek een jas in mijn maat.
  3. Deze schoen is een maat groter.
  4. Er is maat in de dingen, er zijn tenslotte zekere grenzen
  5. vezeltype met maat;
  6. op maat gesneden profielen
  7. de maat (alleen voor pootaardappelen);
  8. Filtreerpapier en -karton, op maat gesneden
  9. Reparatie van kleding (omvat kleding op maat)
  10. 2 vlakken voor sleutel maat 36
  11. De kleinste maat voor vers gezouten vis.
  12. Vervaardiging uit niet op maat gezaagde planken
  13. Voor kinderschoenen geldt als referentieschoenmaat 32 (Parijse maat) (of de grootste maat indien deze kleiner is dan schoenmaat 32 (Parijse maat)).
  14. Machines voor het (op maat) sorteren van fruit
  15. CTP is een maat voor de rekenprestaties, uitgedrukt in Mtops.