Betekenis van:
kaart

kaart
Zelfstandig naamwoord
  • een bedrukt kartonnen vel dat met de post verstuurd kan worden
"Ik stuur je een kaartje."
kaart (de ~ | meervoud kaarten)
Zelfstandig naamwoord
  • rechthoekig stuk papier
"een rode/gele kaart"
"een rode/gele kaart krijgen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

kaart (de ~ | meervoud kaarten)
Zelfstandig naamwoord
  • kaart met het overzicht v.d. spijzen; overzicht v.d. spijzen; lijst van gerechten; menukaart
"wilt u misschien de kaart nog even zien?"
"ober, mag ik de kaart?"

Synoniemen

Hyperoniemen

kaart (de ~ | meervoud kaarten)
Zelfstandig naamwoord
  • kaart v.e. kaartspel; speelkaart
"open kaart spelen"
"een onhaalbare kaart"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

kaart
Zelfstandig naamwoord
  • het spel dat iemand krijgt toebedeeld

Hyperoniemen

kaart
Zelfstandig naamwoord
  • kaart voor in de computer

Hyperoniemen

kaart
Zelfstandig naamwoord
  • een schematische afbeelding van een ruimtelijk gebied op een plat vlak in een verkleinde schaal
kaart
Zelfstandig naamwoord
  • een kartonnen of plastic vel uit een kaartspel, om mee te spelen
kaart
Zelfstandig naamwoord
  • prentbriefkaart

Synoniemen

Hyperoniemen

kaart
Zelfstandig naamwoord
  • iets dat recht geeft op toegang; toegangskaartje; toegangskaartje; toegangsbiljet; toegangskaartje

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Laten we kaart spelen.
  2. Dit is een kaart.
  3. Er hangt een kaart aan de muur.
  4. Dit gebied is niet in kaart gebracht.
  5. Waar kan ik een kaart kopen?
  6. Xueyou heeft een kaart van China vast.
  7. Een kaart helpt ons bij de studie van de aardrijkskunde.
  8. Waar kan ik een kaart van Europa kopen?
  9. Waar kan ik een kaart van Europa verkrijgen?
  10. De dikke lijnen op de kaart zijn wegen.
  11. Toon mij op de kaart waar Puerto Rico ligt.
  12. Ik kan perfect een kaart van Brazilië tekenen.
  13. Wat is de cash-limiet voor deze kaart?
  14. We hadden een kaart bij ons voor het geval we verdwaalden.
  15. Kaart