Betekenis van:
kleden

kleden
Werkwoord
  • zich aankleden
"zich als Elvis kleden"
"zich warm kleden"

Hyperoniemen

Hyponiemen

kleden
Werkwoord
  • zich ~: met weefsel bedekken, van kleding voorzien
"Zij kleedt zich altijd volgens de laatste mode."
kleden
Werkwoord
  • kleren aandoen
kleed (het ~ | meervoud kleden)
Zelfstandig naamwoord
  • jurk, japon
"iets in een nieuw kleedje steken"

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Je dient je correct te kleden voor deze winkel.
  2. Homogene en samengestelde verende vloerbedekkingen, geleverd als tegels of op rollen (textiele vloerbedekking met inbegrip van tegels; kunststof of rubber (thermohardende animoplastvloeren); linoleum en kurk; antistatische kleden; los te leggen tegels; verende laminaatvloeren)