Betekenis van:
kogel

kogel (de ~ | meervoud kogels)
Zelfstandig naamwoord
  • rond of cilindervormig projectiel met spitse punt dat uit een vuurwapen wordt geschoten
"een kogel afschieten/afvuren"
"doorzeefd met kogels"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

kogel
Zelfstandig naamwoord
  • keihard schot met een bal

Hyperoniemen

kogel
Zelfstandig naamwoord
  • het uitwendige gewricht tussen pijp- of schuurbeen en kootbeen van een paard of rund

Hyperoniemen

kogel (de ~ | meervoud kogels)
Zelfstandig naamwoord
  • zware bal

Hyperoniemen

kogel
Zelfstandig naamwoord
  • dijspier van een slachtdier

Hyperoniemen

kogel
Zelfstandig naamwoord
  • loden projectiel gevuld met buskruit dat gebruikt wordt als munitie van een wapen
kogel
Zelfstandig naamwoord
  • zware metalen bal die gebruikt wordt bij kogelstoten

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. f Trekhaak zonder kogel
  2. Lagers: wrijving/kogel
  3. Kogel of kogelomlooplagerassen
  4. r straal van de kogel
  5. trekhaak zonder kogel (zie figuur 20f).
  6. De kogel mag slechts één inslagpunt veroorzaken.
  7. trekhaken zonder kogel (zie figuur 20f).
  8. trekhaak met kogel (zie figuur 20c),
  9. trekhaak met afneembare kogel (zie figuur 20e),
  10. trekhaak met kogel (zie figuur 20c),
  11. voor kogel-, rol-, naald- of dergelijke lagers
  12. Kussenblokken voorzien van kogel-, rol-, naald- of dergelijke lagers
  13. een met de kogel in de hoogste stand (fmax), en
  14. een met de kogel in de laagste stand (fmin).
  15. kussenblokken voorzien van kogel-, rol-, naald- of dergelijke lagers