Betekenis van:
bol

bol
Bijvoeglijk naamwoord
  • min of meer bolvormig van oppervlak
"een bolle lens"
"met bolle zeilen"

Synoniemen

bol
Bijvoeglijk naamwoord
  • een glooiende uitstulping in een oppervlak vormend
"Bolle wangen."
bol
Bijvoeglijk naamwoord
  • rond en dik

Hyperoniemen

bol (de ~ | meervoud bollen)
Zelfstandig naamwoord
  • rond voorwerp; rond dingetje
"geschubde bollen"
"een bol [wol]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

bol
Zelfstandig naamwoord
  • een driedimensionaal rond lichaam
"Bovenop de mast was een bol bevestigd, waarop je moest proberen te blijven staan."
bol
Zelfstandig naamwoord
  • iets ronds in de grond waar een bloem uit groeit
"De bollen moesten in oktober in de grond geplaatst worden."
bol
Zelfstandig naamwoord
  • een hoofd
"Hoe haal je het in je bol om die kast weg te geven!"
bol (de ~ | meervoud bollen)
Zelfstandig naamwoord
  • bolvormig deel van plant; bloembol
"bollen planten"
"de bollen moeten op tijd de grond in, voor de winter"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

bol (de ~ | meervoud bollen)
Zelfstandig naamwoord
  • het bovenste deel van het lichaam dat door de hals met de romp is verbonden
"het is [haar] in de bol geslagen"
"het hoog in de bol hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

bol
Zelfstandig naamwoord
  • kleine bank of plaat aan de zeekust, die bij eb droogvalt

Hyperoniemen

bol
Zelfstandig naamwoord
  • rond brood met bolle bovenkant

Hyperoniemen

bol
Zelfstandig naamwoord
  • lichaam, begrensd door een gebogen oppervlak waarvan alle punten even ver verwijderd zijn van het middelpunt

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. De aarde is geen volmaakte bol.
  2. De zilveren bollen liggen rondom de rode bol.
  3. bol
  4. Inlaat droge bol: 20
  5. bol 165 mm
  6. Inlaat natte bol: 1
  7. Inlaat droge bol: 35
  8. Inlaat natte bol: —
  9. Inlaat natte bol: 24
  10. Inlaat droge bol: 27
  11. Inlaat natte bol: 19
  12. Bol 35 ± 0,2
  13. Inlaat droge bol: 2
  14. Inlaat natte bol: 15 max
  15. Inlaat natte bol: 19 max