Betekenis van:
koken

koken
Werkwoord
  • in heet water klaarmaken
"aardappelen koken"

Hyperoniemen

Hyponiemen

koken
Werkwoord
  • vloeistof verwarmen totdat er zich in de hele vloeistof bellen vormen die naar boven stijgen en openspringen
"Het water werd gekookt."
koken
Werkwoord
  • het proces waarbij bellen uit de hele vloeistof vrijkomen
"Water kookt bij honderd graden Celsius op zeeniveau."
koken
Werkwoord
  • met behulp van ingrediënten een maaltijd klaarmaken
"De moeder kookt iedere dag voor haar kinderen en echtgenoot."
koken
Werkwoord
  • tot het kookpunt brengen
"water koken"

Synoniemen

Hyperoniemen

koken
Zelfstandig naamwoord
  • bereiden
"een maaltijd koken"
"goed kunnen koken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Bob kan koken.
  2. Hij wil leren koken.
  3. Ik kan niet koken.
  4. Ik zag u koken.
  5. Mijn hobby is koken.
  6. Ik ben aan het koken.
  7. Heb jij leren koken ofzo?
  8. Je moet misschien water laten koken.
  9. Wat zijn jullie aan het koken?
  10. Mijn moeder is bezig het avondeten te koken.
  11. Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.
  12. Ik ben gewoon om voor mezelf te koken.
  13. Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.
  14. Ik ben niet van plan om voor twintig man te koken.
  15. Ik zet meestal de afzuigkap aan tijdens het koken.