Betekenis van:
ogen

ogen
Werkwoord
  • de aanblik hebben van
"Dat oogde beter dan het was."
ogen
Werkwoord
  • aandachtig kijken naar

Hyperoniemen

oog (het ~ | meervoud ogen)
Zelfstandig naamwoord
  • orgaan waarmee je ziet; oog
"geen hand voor ogen kunnen zien"
"geen oog dicht doen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

oog (het ~ | meervoud ogen)
Zelfstandig naamwoord
  • putje in een speelsteen
"hoge ogen gooien"
"[zeven] ogen gooien"

Hyperoniemen

oog (het ~ | meervoud ogen)
Zelfstandig naamwoord
  • gat
"door het oog van de naald kruipen"

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Maria heeft blauwe ogen.
  2. Hij sloot de ogen.
  3. Waar zijn uw ogen?
  4. Doe je ogen open.
  5. Mijn ogen zijn blauw.
  6. Hij heeft bruine ogen.
  7. Ze heeft blauwe ogen.
  8. Mary heeft grote ogen.
  9. Sluit de ogen.
  10. Hij heeft groene ogen.
  11. Japanners hebben donkere ogen.
  12. Ze heeft mooie ogen.
  13. Sluit de ogen.
  14. Ze heeft groene ogen.
  15. Haar ogen zijn blauw.