Betekenis van:
opgaan
opgaan
Werkwoord
- oprijzen, omhooggaan
"De zon gaat morgen om zes uur op."
opgaan
Werkwoord
- een richting inslaan
"de verkeerde kant opgaan"
"een andere weg opgaan"
Hyperoniemen
opgaan
Werkwoord
- een succes zijn, juist blijken
"Nee, die redenering gaat niet op."
opgaan
Werkwoord
- toekomende tijd enkelvoud en meervoud van Nederlands|opgaan
"Dat zal volgens mij niet opgaan."