Betekenis van:
schoen

schoen (de ~ | meervoud schoenen)
Zelfstandig naamwoord
  • stevige bescherming v.d. voet
"zonder schoenen"
"(een paar) schoenen dragen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

schoen
Zelfstandig naamwoord
  • bekleedsel, huls enz. dat min of meer op een schoen lijkt of als zodanig functioneert

Hyperoniemen

schoen
Zelfstandig naamwoord
  • schoeisel, bekleedsel om de voet warm te houden en te beschermen

Voorbeeldzinnen

  1. Deze schoen is een maat groter.
  2. De hoefsmid bracht de schoen aan, aan het hoef van het paard, terwijl de schoen heet was.
  3. BOTSTEST HIEL MET SCHOEN
  4. BOTSTEST HIEL ZONDER SCHOEN
  5. De schoen-voetcombinaties worden voorzien van een schaalverdeling om de voethoek te meten.
  6. Leder maakt gewoonlijk 50 % of meer uit van de totale productiekosten van een leren schoen.
  7. Het rechthoekige stuk leer C3 versterkt de centrale textielband T3 en versiert ook de schoen.
  8. Onderdelen van de zool van de schoen die minder wegen dan 3 % van de hele buitenzool, worden buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van de criteria.
  9. Onderdelen van de bovenkant van de schoen die minder wegen dan 3 % van de hele bovenkant, worden buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van de criteria.