Betekenis van:
spijs

spijs (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • min of meer vloeibaar of kneedbaar mengsel, dat gebruikt wordt voor de bereiding van bepaalde produkten
"krentenbrood met spijs"

Hyperoniemen

spijs (de ~ | meervoud spijzen)
Zelfstandig naamwoord
  • al wat tot voeding kan dienen
"spijs en drank"
"Here, dank u voor deze spijs, amen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Afwisseling is prettig", "Verandering van spijs doet eten
  2. Pasta's en spijs (incl. marsepein), in verpakking van 1 kg of meer, zonder cacao
  3. Pasta's en spijs (incl. marsepijn), in verpakking van 1kg of meer, zonder cacao
  4. Pasta's en spijs (incl. marsepijn), in verpakking van 1 kg of meer, zonder cacao
  5. pasta's en spijs, marsepein daaronder begrepen, in onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van 1 kg of meer
  6. pasta's en spijs, marsepein daaronder begrepen, in een onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van 1 kg of meer––– percenten:
  7. pasta's en spijs, marsepein daaronder begrepen, in onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van 1 kg of meer
  8. pasta's en spijs, marsepein daaronder begrepen, in een onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van 1 kg of meer––– percenten: