Betekenis van:
stem

stem (de ~ | meervoud stemmen)
Zelfstandig naamwoord
  • voorkeur die men uitspreekt bij een stemming
"bij een meerderheid/minderheid van stemmen"
"een stem op [iemand]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

stem
Zelfstandig naamwoord
  • het geluid dat door het trillen van de menslijke stembanden wordt geproduceerd
"De menselijke stem is uniek in de biologie."
stem
Zelfstandig naamwoord
  • een keuze gemaakt door een stemmer (kiezer) door middel van een stemming (verkiezing)
"De stem van de dertiende partijgenoot was beslissend voor de herverkiezing."
stem
Zelfstandig naamwoord
  • een van de partijen van een muziekstuk
"De eerste stem van een partituur is zeer gegeerd omwille van de solo’s."
stem
Zelfstandig naamwoord
  • zangpartij van een partituur

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

stem
Zelfstandig naamwoord
  • het trillen van de stembanden bij het uitspreken van bepaalde spraakklanken

Hyperoniemen

Hyponiemen

stem
Zelfstandig naamwoord
  • vermogen om te spreken; vermogen om te spreken; het vermogen om te spreken

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Je stem deed me huilen.
  2. We zongen met luide stem.
  3. Ze sprak met zachte stem.
  4. Elke staat had slechts één stem.
  5. De man sprak met een lage stem.
  6. Stem van niets
  7. Ze spreekt tegen hem altijd met luide stem.
  8. Zijn stem is iel, hoewel hijzelf dik is.
  9. Je lieflijke stem klonk me zeer aangenaam in de oren.
  10. De stem van het volk [is] de stem van God
  11. Mijn wens" of "mijn stem
  12. Hoop is een zachte stem die "misschien" fluistert, als de hele wereld "nee!" lijkt te roepen.
  13. "Ik heb wat geld nodig," zei Dima met schaamte in zijn stem.
  14. "Noobs?" vroeg Dima met enige boosheid in zijn stem. "Dit is geen videospelletje, Al-Sayib! Dit is het echte leven!"
  15. Nadat hij tien seconden lang naar een Arabisch liedje had geluisterd, hoorde Dima eindelijk een bekende stem zeggen: "As-salamoe aleikoem!"