Betekenis van:
tijdstip

tijdstip (het ~ | meervoud tijdstippen)
Zelfstandig naamwoord
  • bepaald moment; ogenblik; tijdstip; tijdstip; tijdstip; tijdstip
"op een tijdstip"
"(op) een later/vroeger/eerder tijdstip"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

tijdstip
Zelfstandig naamwoord
  • een punt in de tijd
"Op dat tijdstip lag ik nog lekker te slapen."

Voorbeeldzinnen

  1. Tot het tijdstip van de goddelijke Gratian
  2. Tijdstip:
  3. Gepland tijdstip
  4. Tijdstip (2):4.3.2.2.
  5. Gepland tijdstip van aanlanding
  6. Tijdstip (2):3.2.3.2.2.
  7. Tijdstip van de bemonstering
  8. tijdstip voor inschrijvingen
  9. Datum en tijdstip kennisgeving
  10. Tijdstip van verzending
  11. Tijdstip van de metingen
  12. Tijdstip (2):3.4.3.2.2.
  13. Tijdstip (2):2.3.2.2.
  14. tijdstip van melding;
  15. datum en tijdstip;