Betekenis van:
zet

zet (de ~ | meervoud zetten)
Zelfstandig naamwoord
  • het zetten bij o.a. spelletjes
"mat in [twee] zetten"
"een hele zet"

Hyperoniemen

Hyponiemen

zet
Zelfstandig naamwoord
  • een beweging waarbij iets verplaatst wordt
"Ik hem hem een zet gegeven."
zet
Zelfstandig naamwoord
  • een handeling gedurende een spelbeurt
"Bij schaken heeft wit de eerste zet."
zet (de ~ | meervoud zetten)
Zelfstandig naamwoord
  • voorwaartse stoot
"iemand een zet(je) geven"
"een zetje nodig hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

zet (de ~ | meervoud zetten)
Zelfstandig naamwoord
  • handeling of uiting
"een domme/stomme zet"
"een gemene/brutale zet"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Zet het alsjeblieft aan.
  2. Zet het af.
  3. Ik zet mijn hoed af.
  4. Zet alsjeblieft wat kaarsen op de verjaardagstaart.
  5. Zet de woorden op alfabetische volgorde.
  6. Zet het niet op mijn schrijftafel.
  7. Zet de televisie niet luider alstublieft.
  8. Zodra ik opsta, zet ik koffie.
  9. Zet de radio een beetje harder.
  10. Zet het volume eens wat zachter.
  11. Zet de tv alsjeblieft wat zachter.
  12. Zet dat maar op mijn rekening.
  13. Zet de televisie uit. Ik kan me niet concentreren.
  14. Ik zet elke maand tienduizend yen op de bank.
  15. Zet de klok goed. Hij loopt tien minuten voor.