Vertaling van aufschlagen

Inhoud:

Duits
Nederlands
hauen, schlagen, prügeln, klopfen, ausklopfen, aufschlagen, aushämmern, schlagen gegen, prasseln gegen, peitschen gegen {ww.}
meppen
slaan
klappen
kloppen 
houwen

ich werde aufschlagen
du wirst aufschlagen
er/sie/es wird aufschlagen

ik zal meppen
jij zult meppen
hij/zij/het zal meppen
» meer vervoegingen van meppen

entfalten, ausbreiten, aufschlagen, aufkrempeln {ww.}
uitvouwen
opzetten
uitspreiden
ontvouwen

ich werde aufschlagen
du wirst aufschlagen
er/sie/es wird aufschlagen

ik zal uitvouwen
jij zult uitvouwen
hij/zij/het zal uitvouwen
» meer vervoegingen van uitvouwen

klopfen, schlagen, pochen, aufschlagen, branden, frappieren, in Erstaunen setzen, überraschen, stutzig machen, ins Auge fallen, auffallen, befallen, heimsuchen, kommen über {ww.}
opvallen
kloppen 
slaan
klappen

ich werde aufschlagen
du wirst aufschlagen
er/sie/es wird aufschlagen

ik zal opvallen
jij zult opvallen
hij/zij/het zal opvallen
» meer vervoegingen van opvallen

aufrichten, aufschlagen, gründen, herstellen, zurichten, aufstellen {ww.}
vestigen 
oprichten
opslaan
neerzetten

ich werde aufschlagen
du wirst aufschlagen
er/sie/es wird aufschlagen

ik zal vestigen
jij zult vestigen
hij/zij/het zal vestigen
» meer vervoegingen van vestigen