Vertaling van branden

Inhoud:

Duits
Nederlands
klopfen, schlagen, pochen, aufschlagen, branden, frappieren, in Erstaunen setzen, überraschen, stutzig machen, ins Auge fallen, auffallen, befallen, heimsuchen, kommen über {ww.}
opvallen
kloppen 
slaan
klappen

wir branden
sie branden

wij vallen op
zij vallen op
» meer vervoegingen van opvallen