Vertaling van know

Inhoud:

Engels
Nederlands
to know, to wot {ww.}
weten 

I know
you know
we know

ik weet
jij weet
wij weten
» meer vervoegingen van weten

to know {ww.}
kennen 
machtig zijn
beheersen 

I know
you know
we know

ik ken
jij kent
wij kennen
» meer vervoegingen van kennen

We don't know him.
We kennen hem niet.
We don't know her.
We kennen haar niet.
to be acquainted with, to know {ww.}
kennen 
bekend zijn met

I know
you know
we know

ik ken
jij kent
wij kennen
» meer vervoegingen van kennen

We know him.
We kennen hem.
We don't know each other.
We kennen elkaar niet.
to know {ww.}
kennen

I know
you know
we know

ik ken
jij kent
wij kennen
» meer vervoegingen van kennen

We do not know him.
We kennen hem niet.
to know {ww.}
kennen

I know
you know
we know

ik ken
jij kent
wij kennen
» meer vervoegingen van kennen

to bang, to be intimate, to bed, to bonk, to do it, to eff, to fuck, to get it on, to get laid, to have a go at it, to have intercourse, to have it away, to have it off, to have sex, to hump, to jazz, to know, to lie with, to love, to make love, to make out, to roll in the hay, to screw, to sleep together, to sleep with {ww.}
verspenen

I know
you know
we know

ik verspeen
jij verspeent
wij verspenen
» meer vervoegingen van verspenen

to bang, to be intimate, to bed, to bonk, to do it, to eff, to fuck, to get it on, to get laid, to have a go at it, to have intercourse, to have it away, to have it off, to have sex, to hump, to jazz, to know, to lie with, to love, to make love, to make out, to roll in the hay, to screw, to sleep together, to sleep with {ww.}
schroeven

I know
you know
we know

ik schroef
jij schroeft
wij schroeven
» meer vervoegingen van schroeven

to bang, to be intimate, to bed, to bonk, to do it, to eff, to fuck, to get it on, to get laid, to have a go at it, to have intercourse, to have it away, to have it off, to have sex, to hump, to jazz, to know, to lie with, to love, to make love, to make out, to roll in the hay, to screw, to sleep together, to sleep with {ww.}
slapen
bedvogelen
rammen
wippen
seksen
poepen
vozen
soppen
flensen
emmeren
cohabiteren
coïteren
bonzen
bonken
bibberen
pompen
rampetampen
fleppen
vogelen
fokken
ketsen
kezen
rollebollen
kieren
figuurzagen
knarren
palen
neuken
naaien
vrijen

I know
you know
we know

ik slaap
jij slaapt
wij slapen
» meer vervoegingen van slapen

You should go to bed.
Ge zoudt beter slapen.
He goes to sleep with the lights left on.
Hij gaat slapen met het licht aan.
to cognise, to cognize, to know {ww.}
weten

I know
you know
we know

ik weet
jij weet
wij weten
» meer vervoegingen van weten

Nobody can know everything.
Niemand kan alles weten.
Everybody must know.
Iedereen moet het weten.
to bang, to be intimate, to bed, to bonk, to do it, to eff, to fuck, to get it on, to get laid, to have a go at it, to have intercourse, to have it away, to have it off, to have sex, to hump, to jazz, to know, to lie with, to love, to make love, to make out, to roll in the hay, to screw, to sleep together, to sleep with {ww.}
aanschroeven
vastschroeven

I know
you know
we know

ik schroef aan
jij schroeft aan
wij schroeven aan
» meer vervoegingen van aanschroeven

to bang, to be intimate, to bed, to bonk, to do it, to eff, to fuck, to get it on, to get laid, to have a go at it, to have intercourse, to have it away, to have it off, to have sex, to hump, to jazz, to know, to lie with, to love, to make love, to make out, to roll in the hay, to screw, to sleep together, to sleep with {ww.}
bekennen
nemen
pakken

I know
you know
we know

ik beken
jij bekent
wij bekennen
» meer vervoegingen van bekennen


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Know yourself.

Ken jezelf.

Know thyself.

Ken jezelf.

I know that you know that I know.

Ik weet dat je weet dat ik het weet.

How should I know?

Weet ik veel!

I really don't know.

Ik weet het echt niet.

I don't know him.

Ik ken hem niet.

I know those girls.

Ik ken die meisjes.

No, I don't know.

Nee, ik weet het niet.

We don't know him.

We kennen hem niet.

I know everything.

Ik weet alles.

Everybody must know.

Iedereen moet het weten.

I know him.

Ik ken hem.

I don't know.

Ik weet het niet.

I know only this.

Ik weet alleen dit.

I know your language.

Ik ken jouw taal.