Vertaling van pain

Inhoud:

Engels
Nederlands
pain, ache, distress, soreness {zn.}
pijn  [v]
zeer [o]
wee
I have a stomach ache.
Mijn buik doet pijn.
The pain was unbearable.
De pijn was ondraaglijk.
to hurt, to afflict, to distress, to grieve, to pain {ww.}
pijn doen
pijn veroorzaken
bezeren

I pain
you pain
we pain

ik bezeer
jij bezeert
wij bezeren
» meer vervoegingen van bezeren

I didn't mean to hurt you.
Ik wou u geen pijn doen.
People who hurt children do not deserve mercy.
Mensen die kinderen pijn doen verdienen geen genade.
sadness, adversity, affliction, distress, grief, ordeal, pain {zn.}
zieleleed
bedroefdheid [v]
hurting, pain {zn.}
pijn [m] (de ~)
zeer [o] (het ~)
My arm is hurting badly.
Mijn arm doet vreselijk pijn.
Where do you have pain?
Waar hebt ge pijn?
annoyance, bother, botheration, infliction, pain, pain in the ass, pain in the neck {zn.}
stoorzender [m] (de ~)


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

The pain was unbearable.

De pijn was ondraaglijk.

Where do you have pain?

Waar hebt ge pijn?

I have a chest pain.

Ik heb pijn in de borst.

I feel a pain in the back.

Ik heb rugpijn.

Tom has a high threshold for pain.

Tom heeft een hoge pijngrens.

I cannot bear the pain any more.

Ik kan de pijn niet meer uitstaan.

Does Tom complain about back pain often?

Klaagt Tom vaak over rugpijn?

Mary's back pain was torturing her.

Mary's rugpijn martelde haar.

Do you feel any pain in your stomach?

Heeft u buikpijn?

I need some medicine to kill the pain.

Ik heb wat medicijnen nodig om de pijn te bestrijden.

The pain was more than he could stand.

De pijn was voor hem onverdraaglijk.