Vertaling van was

Inhoud:

Engels
Nederlands
to be {ww.}
zijn 
wezen

I was
he/she/it was

ik was
hij/zij/het was
» meer vervoegingen van zijn

That would be unfair.
Dat zou oneerlijk zijn.
Let's be fair.
Laat ons eerlijk zijn.
to be, to exist {ww.}
zijn
wezen

I was
he/she/it was

ik was
hij/zij/het was
» meer vervoegingen van zijn

There exist several stars which are larger than our Sun.
Er zijn veel sterren die groter zijn dan onze zon.
Facts do not cease to exist because they are ignored.
Feiten houden niet op te bestaan omdat ze genegeerd zijn.
to be, to comprise, to constitute, to make up, to represent {ww.}
zijn
uitmaken
vormen

I was
he/she/it was

ik was
hij/zij/het was
» meer vervoegingen van zijn

Let's be friends.
Laten we vrienden zijn.
Let's be honest.
Laat ons eerlijk zijn.
to be {ww.}
zijn
zitten
uithangen
verkeren
ophouden
wezen
bevinden
verwijlen
vertoeven
toeven
pozen

I was
he/she/it was

ik was
hij/zij/het was
» meer vervoegingen van zijn

Is this supposed to be a currant bun? You almost need to cycle from one currant to another, so few are there.
Moet dit een krentenbol zijn? Je moet haast fietsen van de ene krent naar de andere, zo weinig zitten er in.
It will be cloudy.
Het gaat bewolkt zijn.
to be, to cost {ww.}
zijn
worden
maken
komen
kosten
belopen
bedragen

I was
he/she/it was

ik was
hij/zij/het was
» meer vervoegingen van zijn

This will cost €30.
Dat zal € 30,- kosten.
The cigars cost two Marks.
De sigaren kosten twee mark.
to be, to live {ww.}
bestaan
existeren

I was
he/she/it was

ik bestond
hij/zij/het bestond
» meer vervoegingen van bestaan

to be, to equal {ww.}
huizen

I was
he/she/it was

ik huisde
hij/zij/het huisde
» meer vervoegingen van huizen

to be, to live {ww.}
leven

I was
he/she/it was

ik leefde
hij/zij/het leefde
» meer vervoegingen van leven

Live and let live.
Leven en laten leven.
We live in peace.
We leven in vrede.


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

She was beautiful when she was young.

Ze was mooi toen ze jong was.

Her speech was excellent.

Haar toespraak was uitmuntend.

This book was easy.

Dit boek was gemakkelijk.

The room was warm.

De kamer was warm.

Where was Tom born?

Waar is Tom geboren?

Yesterday was hot.

Het was heet gisteren.

Oh, I was ill.

Oh, ik was ziek.

Tom was crying.

Tom was aan het huilen.

I was a teacher.

Ik was lerares.

Tuesday was certainly cold.

Dinsdag was het immers koud.

The pain was unbearable.

De pijn was ondraaglijk.

I was very tired.

Ik was erg moe.

It was cloudy yesterday.

Gisteren was het bewolkt.

He was very tired.

Hij was erg moe.

Tom was quick.

Tom was snel.


Gerelateerd aan was

be - exist - comprise - constitute - make up - represent - cost - live - equalbe - entail