Vertaling van appliquer

Inhoud:

Frans
Nederlands
appliquer, apposer {ww.}
voordoen
aanzetten
appliquer, mettre, poser {ww.}
stellen
doen 
zetten 
stoppen 
plaatsen 
steken
leggen 
Puis-je poser une question ?
Mag ik een vraag stellen?
Puis-je poser quelques questions ?
Mag ik een paar vragen stellen?
appliquer, employer, se servir de, user de {ww.}
benutten 
gebruiken 
aanwenden 
appliquer, pratiquer {ww.}
toepassen
doorvoeren
in toepassing brengen
aanwenden 
appliquer, imposer, mettre, revêtir {ww.}
aantrekken 
aanbrengen 
opbrengen
opleggen
aandoen
Que vais-je mettre: un pantalon ou une jupe ?
Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok?


Gerelateerd aan appliquer

apposer - mettre - poser - employer - se servir de - user de - pratiquer - imposer - revêtir