Vertaling van afbreken

Inhoud:

Nederlands
Deens
afbreken, afrukken, plukken, afplukken, wegscheuren {ww.}
plukke
afbreken, uitschakelen, uitzetten {ww.}
koble fra
afbryde
afbreken, delen, splitsen, opsplitsen, verdelen {ww.}
dele
afbreken, opbreken, opheffen, staken, stelpen, stoppen, stopzetten {ww.}
afbryde
breken, afbreken, knappen, uitraken, stukgaan {ww.}
brække
breken, afbreken, doorbreken, schenden, stukbreken, verbreken {ww.}
bryde
afbryde
brække