Vertaling van jongen

Inhoud:

Nederlands
Engels
jongen [m], knaap [m], knul {zn.}
boy 
lad 
De jongen liep weg.
The boy ran away.
Die jongen eet niet.
That boy doesn't eat.
jongen {ww.}
to litter

zij jongen

they litter
» meer vervoegingen van to litter

jongen [m] (de ~), boy [m] (de ~), goof, gozer [m] (de ~), joch [m] (de/het ~), jongetje, knaap [m] (de ~), knul [m] (de ~), jong [m] (het ~) {zn.}
boy
male child
Ik ben een jongen.
I am a boy.
Dit is de jongen.
This is the boy.
jongen, zoonlief, zoon [m] (de ~) {zn.}
boy
son
Welke jongen is Masao?
Which boy is Masao?
man [m] (de ~), baas [m] (de ~), basserool, broger, gabber [m] (de ~), jongen [m] (de ~), kerel [m] (de ~), klant, knaap, manspersoon, meneer [m] (de ~), pief [m] (de ~), vent [m] (de ~), gast [m] (de ~), heer [m] (de ~), pik [m] (de ~), mannetje [m] (het ~), heerschap [m] (het ~) {zn.}
man
adult male
Meneer Ito is een hoogopgeleide man.
Mr Ito is a highly educated man.
De man die we vanochtend zagen was meneer Green.
The man we saw this morning was Mr. Green.
jonkie [m] (het ~), kleintje, jong [o] (het ~) {zn.}
baby

Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

De jongen liep weg.

The boy ran away.

Die jongen eet niet.

That boy doesn't eat.

Ik ben een jongen.

I am a boy.

Zwijg en luister, jongen!

Shut up and listen, kid.

Dit is de jongen.

This is the boy.

Welke jongen is Masao?

Which boy is Masao?

Wat zei de jongen?

What did the boy say?

De jongen kwam terug.

The boy came back.

Iedereen looft de jongen.

Everyone praises the boy.

Je bent een goede jongen.

You are a good boy.

Die jongen is erg slim.

He is a most clever boy.

Die jongen toonde geen angst.

That boy showed no fear.

Je bent zo'n schattige jongen.

You're such a cute boy.

Elke jongen heeft een fiets.

Each boy has a bike.

De jongen is heel eerlijk.

The boy is very honest.


Gerelateerd aan jongen

knaap - knul - boy - goof - gozer - joch - jongetje - jong - zoonlief - zoon - man - baas - basserool - broger - gabbervoortbrengen - ding - persoon - dier