Vertaling van ligt

Inhoud:

Nederlands
Engels
liggen {ww.}
to lie 
to recline

jij ligt
hij/zij/het ligt

you lie
he/she/it lies
» meer vervoegingen van to lie

Twee keer in de week kwam de tuinman om het gras te maaien, daarom kon ik nooit in het lange gras liggen.
Twice a week the gardener would come to mow the grass, so I could never lie and read in the long grass.
gelegen zijn, liggen {ww.}
to be situated
liggen {ww.}
to rest

jij ligt
hij/zij/het ligt

you rest
he/she/it rests
» meer vervoegingen van to rest

aanspreken, aanstaan, behagen, bevallen, liggen, lijken, zinnen {ww.}
to attract
to appeal

jij ligt
hij/zij/het ligt

you attract
he/she/it attracts
» meer vervoegingen van to attract

liggen {ww.}
to station
to post
to send
to place

jij ligt
hij/zij/het ligt

you post
he/she/it posts
» meer vervoegingen van to post

liggen {ww.}
to lie

jij ligt
hij/zij/het ligt

you lie
he/she/it lies
» meer vervoegingen van to lie

neerkomen, aankomen, liggen, afhangen {ww.}
to depend

jij ligt
hij/zij/het ligt

you depend
he/she/it depends
» meer vervoegingen van to depend

aanliggen, liggen {ww.}
to lie

jij ligt
hij/zij/het ligt

you lie
he/she/it lies
» meer vervoegingen van to lie



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Italië ligt in Europa.

Italy is in Europe.

Thailand ligt in Azië.

Thailand is in Asia.

"Waar ligt mijn kladblok?" "(Het ligt) op de stoel."

"Where is my notebook?" "It is on the chair."

Het ligt onder de stoel.

It is under the chair.

Keulen ligt aan de Rijn.

Cologne lies on the Rhine.

Greifswald ligt in Voor-Pommeren.

Greifswald is in Western Pomerania.

Frankrijk ligt in West-Europa.

France is in western Europe.

Het ligt op de sofa.

It's on the sofa.

Er ligt één appel op de tafel.

There is one apple on the desk.

Duitsland ligt in het midden van Europa.

Germany is in the middle of Europe.

Frankrijk ligt ten zuiden van Engeland.

France is to the south of England.

Mijn huis ligt in een buitenwijk.

My house is in the suburbs.

Het geld ligt op de tafel.

The money is on the table.

Tom ligt in bed met koorts.

Tom is in bed with a fever.

Op de tafel ligt een meloen.

There is a melon on the table.


Gerelateerd aan ligt

liggen - gelegen zijn - aanspreken - aanstaan - behagen - bevallen - lijken - zinnen - neerkomen - aankomen - afhangen - aanliggenpozen - verblijven - zijn