Vertaling van spelen

Inhoud:

Nederlands
Engels
spelen, uitvoeren, voorspelen {ww.}
to play 
to enact
to perform 

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we play
you play
they play
» meer vervoegingen van to play

spelen {ww.}
to play

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we play
you play
they play
» meer vervoegingen van to play

indienen, presenteren, vertonen, voorstellen, aanbieden, spelen {ww.}
to introduce
to present 
to offer 
to perform 
to play 
to reenact
to render 
to depict 
to represent 
to constitute

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we introduce
you introduce
they introduce
» meer vervoegingen van to introduce

spelen {ww.}
to do
to behave
to act

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we do
you do
they do
» meer vervoegingen van to do

Tegenwoordig spelen kinderen niet buiten.
Nowadays children do not play outdoors.
spelen {ww.}
to play

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we play
you play
they play
» meer vervoegingen van to play

Kinderen moeten spelen.
Children need to play.
Wij spelen dikwijls schaak.
We often play chess.
spelen {ww.}
to play
to toy
to flirt
to dally

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we play
you play
they play
» meer vervoegingen van to play

Kinderen spelen met blokken.
Children play with blocks.
Laten we trefbal spelen.
Let's play dodge ball.
spel (mv. spelen) {zn.}
game 
performance 
uitvoeren, weggeven, spelen {ww.}
to perform

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we perform
you perform
they perform
» meer vervoegingen van to perform

meespreken, gelden, spelen, tellen, meetellen {ww.}
to count
to weigh
to matter

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we count
you count
they count
» meer vervoegingen van to count

Hij kan niet tellen.
He can't count.
Mijn zoon kan al tot honderd tellen.
My son can already count up to one hundred.
stoeien, spelen {ww.}
to diddle
to fiddle
to play
to toy

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we diddle
you diddle
they diddle
» meer vervoegingen van to diddle

betonen, houden, spelen, voordoen, uithangen {ww.}
to play
to act as
to act

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we play
you play
they play
» meer vervoegingen van to play

Laten we kaart spelen.
Let's play cards.
toneelspelen, acteren, spelen {ww.}
to play
to represent
to act

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we play
you play
they play
» meer vervoegingen van to play

musiceren, spelen {ww.}
to play

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we play
you play
they play
» meer vervoegingen van to play

plaatsvinden, plaatsgrijpen, plaatshebben, spelen, voltrekken {ww.}
to transpire

wij spelen
jullie spelen
zij spelen

we transpire
you transpire
they transpire
» meer vervoegingen van to transpire

spel [o] (het ~) {zn.}
game
Het spel werd spannend.
The game became exciting.
Laat het spel beginnen!
Now let's begin the game.
partij [v] (de ~), spel (mv. spelen) {zn.}
game
baseball [o] (het ~), spel (mv. spelen) [o] (het ~) {zn.}
baseball
baseball game
spel (mv. spelen) [o] (het ~) {zn.}
acting
performing
playacting
playing
spel (mv. spelen) [o] (het ~) {zn.}
playing
toneelstuk [o] (het ~), stuk [o] (het ~), theaterstuk [o] (het ~), toneelspel [o] (het ~), spel (mv. spelen), drama [o] (het ~) {zn.}
drama
dramatic play
play


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Hij kan fluit spelen.

He can play a flute.

Basketbal spelen is leuk.

Playing basketball is fun.

Zij kan piano spelen.

She can play the piano.

Kinderen moeten spelen.

Children need to play.

Wij spelen dikwijls schaak.

We often play chess.

Kinderen spelen met blokken.

Children play with blocks.

Laten we trefbal spelen.

Let's play dodge ball.

Laten we kaart spelen.

Let's play cards.

Ik kan Chopin spelen.

I can play Chopin.

Tennis spelen is gemakkelijk.

It is easy to play tennis.

Kinderen spelen met speelgoed.

Children play with toys.

Laten we voetbal spelen.

Let's play soccer.

Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.

Some boys play tennis and others play soccer.

Jon kan geen gitaar spelen.

John can't play the guitar.

Mijn hobby is gitaar spelen.

My hobby is playing the guitar.