Vertaling van aanleren
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
aanleren, bekwamen, aanwennen {ww.}
aanleren
bekwamen
aanwennen {ww.}
bekwamen
aanwennen {ww.}
ik zal aanleren
jij zult aanleren
hij/zij/het zal aanleren
ik zal aanleren
jij zult aanleren
hij/zij/het zal aanleren
» meer vervoegingen van aanleren
Kunt ge mij het stelen aanleren?
Kunt ge mij het stelen aanleren?
leren, aanleren {ww.}
leren
aanleren {ww.}
aanleren {ww.}
ik zal aanleren
jij zult aanleren
hij/zij/het zal aanleren
ik zal leren
jij zult leren
hij/zij/het zal leren
» meer vervoegingen van leren
Je moet hard leren.
Je moet hard leren.
Ik wil leren zwemmen.
Ik wil leren zwemmen.
aanleren {ww.}
aanleren {ww.}
ik zal aanleren
jij zult aanleren
hij/zij/het zal aanleren
ik zal aanleren
jij zult aanleren
hij/zij/het zal aanleren
» meer vervoegingen van aanleren