Vertaling van leren
scholen
bijbrengen
instrueren {ww.}
ik breng bij
jij brengt bij
hij/zij/het brengt bij
ik leer
jij leert
hij/zij/het leert
» meer vervoegingen van leren
onderwijzen {ww.}
ik leer
jij leert
hij/zij/het leert
ik leer
jij leert
hij/zij/het leert
» meer vervoegingen van leren
aanleren {ww.}
ik leer aan
jij leert aan
hij/zij/het leert aan
ik leer
jij leert
hij/zij/het leert
» meer vervoegingen van leren
meenemen
opsteken
ondervinden {ww.}
ik leer
jij leert
hij/zij/het leert
ik leer
jij leert
hij/zij/het leert
» meer vervoegingen van leren
bijbrengen {ww.}
ik breng bij
jij brengt bij
hij/zij/het brengt bij
ik leer
jij leert
hij/zij/het leert
» meer vervoegingen van leren
lederen
leren
taai {bn.}
le(de)ren
lederen {bn.}
theorie
leerstelsel
evangelie {zn.}
ladder
trapleer
trapladder {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Je moet hard leren.
Je moet hard leren.
Ik wil leren zwemmen.
Ik wil leren zwemmen.
Wij leren Spaans.
Wij leren Spaans.
Hij wil leren koken.
Hij wil leren koken.
Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen.
Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen.
Ik kan je leren vechten.
Ik kan je leren vechten.
Nederlands leren is niet moeilijk.
Nederlands leren is niet moeilijk.
Tenslotte moet iedereen zelf leren.
Tenslotte moet iedereen zelf leren.
Kun je me leren vliegen?
Kun je me leren vliegen?
Ik wil graag leren dansen.
Ik wil graag leren dansen.
Ik wil graag Frans leren.
Ik wil graag Frans leren.
Wij leren Engels op school.
Wij leren Engels op school.
Heb jij leren koken ofzo?
Heb jij leren koken ofzo?
Wanneer heb je leren zwemmen?
Wanneer heb je leren zwemmen?
Ik wil standaard Engels leren.
Ik wil standaard Engels leren.