Vertaling van trap

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
trap, schop {zn.}
trap
schop {zn.}
Er komt iemand de trap op.
Er komt iemand de trap op.
Zij ging vlug de trap op.
Zij ging vlug de trap op.
trap, mate, graad {zn.}
trap
mate
graad {zn.}
Hij ging langzaam de trap op.
Hij ging langzaam de trap op.
Tom duwde Mary van de trap af.
Tom duwde Mary van de trap af.
trap {zn.}
trap {zn.}
Ze ging de trap op naar haar slaapkamer.
Ze ging de trap op naar haar slaapkamer.
trap, smash, schot [o] {zn.}
trap
smash
schot [o] {zn.}
trap [m], opgang [m] {zn.}
trap [m]
opgang [m] {zn.}
trappen, schoppen {ww.}
trappen
schoppen {ww.}

ik schop
jij schopt
hij/zij/het schopt

ik trap
jij trapt
hij/zij/het trapt
» meer vervoegingen van trappen

trappen,  {ww.}
trappen
 {ww.}

ik trap
jij trapt
hij/zij/het trapt

ik trap
jij trapt
hij/zij/het trapt
» meer vervoegingen van trappen

peddelen, trappen {ww.}
peddelen
trappen {ww.}

ik peddel
jij peddelt
hij/zij/het peddelt

ik peddel
jij peddelt
hij/zij/het peddelt
» meer vervoegingen van peddelen

trappen {ww.}
trappen {ww.}

ik trap
jij trapt
hij/zij/het trapt

ik trap
jij trapt
hij/zij/het trapt
» meer vervoegingen van trappen

fietsen, trappen, peddelen, pedaleren, paddelen {ww.}
fietsen
trappen
peddelen
pedaleren
paddelen {ww.}

ik fiets
jij fietst
hij/zij/het fietst

ik fiets
jij fietst
hij/zij/het fietst
» meer vervoegingen van fietsen

Ik moet fietsen.
Ik moet fietsen.
Auto's vervingen de fietsen.
Auto's vervingen de fietsen.
schoppen, trappen, scheppen {ww.}
schoppen
trappen
scheppen {ww.}

ik schep
jij schept
hij/zij/het schept

ik schop
jij schopt
hij/zij/het schopt
» meer vervoegingen van schoppen

trappen, treden {ww.}
trappen
treden {ww.}

ik trap
jij trapt
hij/zij/het trapt

ik trap
jij trapt
hij/zij/het trapt
» meer vervoegingen van trappen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Er komt iemand de trap op.

Er komt iemand de trap op.

Zij ging vlug de trap op.

Zij ging vlug de trap op.

Hij ging langzaam de trap op.

Hij ging langzaam de trap op.

Tom duwde Mary van de trap af.

Tom duwde Mary van de trap af.

Ze ging de trap op naar haar slaapkamer.

Ze ging de trap op naar haar slaapkamer.

Tom viel van de trap af en stootte zijn hoofd.

Tom viel van de trap af en stootte zijn hoofd.

Als je van de trap afvalt, ben je gauw beneden.

Als je van de trap afvalt, ben je gauw beneden.

Vertrouwen is het nemen van de eerste stap, zelfs als je niet de hele trap kunt zien.

Vertrouwen is het nemen van de eerste stap, zelfs als je niet de hele trap kunt zien.

Het volk geeft de liggende een trap na

Het volk geeft de liggende een trap na

Vanuit de hal kun je naar de woonkamer, de keuken en de wc, of met de trap naar boven, waar de slaapkamers en de badkamer zijn.

Vanuit de hal kun je naar de woonkamer, de keuken en de wc, of met de trap naar boven, waar de slaapkamers en de badkamer zijn.


Gerelateerd aan trap

schop - mate - graad - smash - schot - opgang - trappen - schoppen - - peddelen - fietsen - pedaleren - paddelen - scheppen - tredenzetten - karren - treffen - bewerken - trappen