Vertaling van schop
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
schop , spa , spade {zn.}
schop
spa
spade {zn.}
spa
spade {zn.}
trap, schop {zn.}
trap
schop {zn.}
schop {zn.}
Er komt iemand de trap op.
Er komt iemand de trap op.
Zij ging vlug de trap op.
Zij ging vlug de trap op.
blik , schop, schep {zn.}
blik
schop
schep {zn.}
schop
schep {zn.}
Hij had een hongerige blik.
Hij had een hongerige blik.
Ze wierp me een vuile blik toe.
Ze wierp me een vuile blik toe.
schop {zn.}
schop {zn.}
stoot, slag , klap, tik, schop, houw {zn.}
stoot
slag
klap
tik
schop
houw {zn.}
slag
klap
tik
schop
houw {zn.}
Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.
Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.
Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen
Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen
trappen, schoppen {ww.}
trappen
schoppen {ww.}
schoppen {ww.}
ik schop
jij schopt
hij/zij/het schopt
ik trap
jij trapt
hij/zij/het trapt
» meer vervoegingen van trappen
trap , schop {zn.}
trap
schop {zn.}
schop {zn.}
Hij ging langzaam de trap op.
Hij ging langzaam de trap op.
Tom duwde Mary van de trap af.
Tom duwde Mary van de trap af.
schoppen {ww.}
schoppen {ww.}
ik schop
jij schopt
hij/zij/het schopt
ik schop
jij schopt
hij/zij/het schopt
» meer vervoegingen van schoppen
schoppen, trappen, scheppen {ww.}
schoppen
trappen
scheppen {ww.}
trappen
scheppen {ww.}
ik schep
jij schept
hij/zij/het schept
ik schop
jij schopt
hij/zij/het schopt
» meer vervoegingen van schoppen