Vertaling van slag

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
slag [m], klap, veeg, tik, klop, klets {zn.}
slag [m]
klap
veeg
tik
klop
klets {zn.}
Als je het geel verft, sla je twee vliegen in één klap: én het valt goed op, én je bespaart geld omdat je verf kunt gebruiken die je al in huis hebt.
Als je het geel verft, sla je twee vliegen in één klap: én het valt goed op, én je bespaart geld omdat je verf kunt gebruiken die je al in huis hebt.
Ze zijn eindelijk begonnen die weg opnieuw te asfalteren. Het werd ook tijd, zeg! Je kon er alleen nog zigzaggend fietsen als je geen slag in je wiel wilde krijgen van…
Ze zijn eindelijk begonnen die weg opnieuw te asfalteren. Het werd ook tijd, zeg! Je kon er alleen nog zigzaggend fietsen als je geen slag in je wiel wilde krijgen van…
slag [m], klap, mep, houw, flap [m] {zn.}
slag [m]
klap
mep
houw
flap [m] {zn.}
slag [m], vaardigheid [v], vlugheid [v], handigheid [v], bedrevenheid [v] {zn.}
slag [m]
vaardigheid [v]
vlugheid [v]
handigheid [v]
bedrevenheid [v] {zn.}
strijd, slag [m], gevecht, veldslag, treffen, kamp {zn.}
strijd
slag [m]
gevecht
veldslag
treffen
kamp {zn.}
Ze hebben het gevecht verloren.
Ze hebben het gevecht verloren.
De strijd gaat verder!
De strijd gaat verder!
val, valstrik, slag [m] {zn.}
val
valstrik
slag [m] {zn.}
Het is een valstrik!
Het is een valstrik!
"Val!" riep hij toen hij haar herkende.
"Val!" riep hij toen hij haar herkende.
zet, beweging [v], slag [m] {zn.}
zet
beweging [v]
slag [m] {zn.}
Zet het alsjeblieft aan.
Zet het alsjeblieft aan.
Zet het af.
Zet het af.
vat [o], greep, slag [m], inname {zn.}
vat [o]
greep
slag [m]
inname {zn.}
Hij greep me bij mijn kraag.
Hij greep me bij mijn kraag.
De jongen greep de hond bij de staart.
De jongen greep de hond bij de staart.
keer, slag [m], draai [m], zwenk, zwaai, gier, zwenking [v], wending [v] {zn.}
keer
slag [m]
draai [m]
zwenk
zwaai
gier
zwenking [v]
wending [v] {zn.}
Draai naar rechts aan de volgende hoek.
Draai naar rechts aan de volgende hoek.
Ik heb keer op keer geprobeerd.
Ik heb keer op keer geprobeerd.
bezoeking [v], slag [m] {zn.}
bezoeking [v]
slag [m] {zn.}
aard [m], slag [o], soort {zn.}
aard [m]
slag [o]
soort {zn.}
houw, klap, schop, slag [m], stoot, tik {zn.}
houw
klap
schop
slag [m]
stoot
tik {zn.}


Gerelateerd aan slag

klap - veeg - tik - klop - klets - mep - houw - flap - vaardigheid - vlugheid - handigheid - bedrevenheid - strijd - gevecht - veldslag