Vertaling van klap

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
slag [m], klap, veeg, tik, klop, klets {zn.}
slag [m]
klap
veeg
tik
klop
klets {zn.}
Als je het geel verft, sla je twee vliegen in één klap: én het valt goed op, én je bespaart geld omdat je verf kunt gebruiken die je al in huis hebt.
Als je het geel verft, sla je twee vliegen in één klap: én het valt goed op, én je bespaart geld omdat je verf kunt gebruiken die je al in huis hebt.
Ze zijn eindelijk begonnen die weg opnieuw te asfalteren. Het werd ook tijd, zeg! Je kon er alleen nog zigzaggend fietsen als je geen slag in je wiel wilde krijgen van…
Ze zijn eindelijk begonnen die weg opnieuw te asfalteren. Het werd ook tijd, zeg! Je kon er alleen nog zigzaggend fietsen als je geen slag in je wiel wilde krijgen van…
slag [m], klap, mep, houw, flap [m] {zn.}
slag [m]
klap
mep
houw
flap [m] {zn.}
stoot, slag [m], klap, tik, schop, houw {zn.}
stoot
slag [m]
klap
tik
schop
houw {zn.}
Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.
Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.
Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen
Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen
klap [m] (de ~), smak [m] (de ~), bons [m] (de ~) {zn.}
klap [m] (de ~)
smak [m] (de ~)
bons [m] (de ~) {zn.}
slaan, kloppen, meppen, klappen, houwen {ww.}
slaan
kloppen
meppen
klappen
houwen {ww.}

ik houw
jij houwt
hij/zij/het houwt

ik sla
jij slaat
hij/zij/het slaat
» meer vervoegingen van slaan

Ik heb een oplossing gevonden, maar ik had ze zo snel, dat ze niet kan kloppen.
Ik heb een oplossing gevonden, maar ik had ze zo snel, dat ze niet kan kloppen.
Het was niet mijn bedoeling hem te slaan.
Het was niet mijn bedoeling hem te slaan.
klappen, kloppen, slaan, opvallen {ww.}
klappen
kloppen
slaan
opvallen {ww.}

ik klap
jij klapt
hij/zij/het klapt

ik klap
jij klapt
hij/zij/het klapt
» meer vervoegingen van klappen

klakken, klappen, kletteren, klikken {ww.}
klakken
klappen
kletteren
klikken {ww.}

ik klak
jij klakt
hij/zij/het klakt

ik klak
jij klakt
hij/zij/het klakt
» meer vervoegingen van klakken

slag [m] (de ~), klap, schok [m] (de ~) {zn.}
slag [m] (de ~)
klap
schok [m] (de ~) {zn.}
haal [m] (de ~), klap [m] (de ~), peer [m] (de ~), opflikker, muilpeer [m] (de ~), fleer {zn.}
haal [m] (de ~)
klap [m] (de ~)
peer [m] (de ~)
opflikker
muilpeer [m] (de ~)
fleer {zn.}
Ik haal goede cijfers.
Ik haal goede cijfers.
Haal dat van je hoofd af.
Haal dat van je hoofd af.
gepraat [o] (het ~), klap [m] (de ~) {zn.}
gepraat [o] (het ~)
klap [m] (de ~) {zn.}
Zijn lang gepraat verveelde mij.
Zijn lang gepraat verveelde mij.
Ik ken hem van gezicht maar ik heb nog nooit echt met hem gepraat.
Ik ken hem van gezicht maar ik heb nog nooit echt met hem gepraat.
applaudisseren, klappen {ww.}
applaudisseren
klappen {ww.}

ik applaudisseer
jij applaudisseert
hij/zij/het applaudisseert

ik applaudisseer
jij applaudisseert
hij/zij/het applaudisseert
» meer vervoegingen van applaudisseren

praten, klappen {ww.}
praten
klappen {ww.}

ik klap
jij klapt
hij/zij/het klapt

ik praat
jij praat
hij/zij/het praat
» meer vervoegingen van praten

klappen, petsen {ww.}
klappen
petsen {ww.}

ik klap
jij klapt
hij/zij/het klapt

ik klap
jij klapt
hij/zij/het klapt
» meer vervoegingen van klappen

klappen {ww.}
klappen {ww.}

ik klap
jij klapt
hij/zij/het klapt

ik klap
jij klapt
hij/zij/het klapt
» meer vervoegingen van klappen

klappen, klikken {ww.}
klappen
klikken {ww.}

ik klap
jij klapt
hij/zij/het klapt

ik klap
jij klapt
hij/zij/het klapt
» meer vervoegingen van klappen



Gerelateerd aan klap

slag - veeg - tik - klop - klets - mep - houw - flap - stoot - schop - smak - bons - slaan - kloppen - meppengeluidje - ervaring - aanraking - geweldpleging - haal - conversatie - slaan - handelen - uitklinken - barsten - verraden